6
status van staatskerk daarom ook defini
tief ontnomen.11
De overheid erkende niet meer één kerk
als de ware; alle (christelijke) godsdien
sten werden gelijkgesteld. Alzoo dc ver
nietiging van het oude stelsel eener heerschen-
de of bevoorrechte Kerk en dc Afscheiding der
Kerk van den Staat reeds opgesloten lag in dc
erkentenis van de Regten van den Mensch en
Burger en van de grondbeginselen van Vrij
heid, Gelijkheid en Broederschap. Alles
kwam nu te staan onder het hoog ver
heven vaandel van de 'Vrijheid, Gelijk
heid en Broederschap'; van het vernieti
gen van de pompeuze rouwborden van
de adel waar de kerken vol mee hingen,
het weghakken van adellijke wapens op
de grafstenen tot het afschaffen van klok
gelui ter aankondiging van kerkdiensten.
Het decreet zelf liet echter een der
belangrijkste vraagstukken die de schei
ding van Kerk en Staat met zich mee
bracht in het midden, namelijk het
gebruik en de eigendom van de kerken-
goederen. Alles bleef bij het oude in
afwachting van de afwikkeling die de
Staatsregeling zou brengen. Het was de
spreekwoordelijke 'hete brij' waar men
omheen draaide. De eigendom van de
kerkengoederen vormde dan ook een
van de struikelblokken bij het ontwerp
van de Staatsregeling. In de additionele
artikelen 4, 5 en 6 werd de langverwach
te regeling van de scheiding van Kerk
en Staat uitgewerkt. De in januari 1798
door de unitariërs uitgevoerde staats
greep, waardoor de belangrijkste tegen
stand uit de weg was geruimd, had dit
mogelijk gemaakt.
Hoe men ook dacht (of tegenwoordig
nog denkt) over de herkomst van de
Staatsregeling als eerste grondwet van
ons land, de additionele artikelen waarin
de scheiding van Kerk en Staat werd
geregeld, waren onbetwist van nationale
bodem. Waar men in Frankrijk de
(Rooms-Katholieke) kerk trachtte te her
scheppen in een ware staatskerk, stond
in de Bataafse Republiek de vrijheid van
de individuele burger juist voorop.
De organisatie van de 'voormaals
Heerschende' Gereformeerde kerk viel
volledig in duigen. De goederen en
fondsen uit de opbrengst waarvan predi
kantstraktementen. predikantsplaatsen en
onderhoud van kerkgebouwen tot nu
toe waren betaald, werden 'Nationaal'
verklaard. Gewoon in beslag genomen
dus. Van andere kerkelijke goederen, die
door een kerkgenootschap uit giften.
erflating ot aankoop waren verkregen,
werd het eigendomsrecht niet aangetast.
Het eerste lid van het additionele artikel
6 bepaalde dat de kerkgebouwen ter
beschikking werden gesteld van het
plaatselijk bestuur, 'otn deswege tusschen
alle Kerkgenootschappen eenig vergelijk te
treffen, en wel binnen de eerstkomende zes
Maanden na dc aanneming der
Staatsregeling.Dit betekende dat de
kerkgebouwen (en pastorieën) waarvan
niet op grond van rechtsgeldige stukken
vastgesteld kon worden dat zij de recht
matige eigendom waren van de gerefor
meerden, binnen zes maanden herver
deeld moesten worden onder de in de
stad of het dorp aanwezige kerkgenoot
schappen. Dit op basis van een plan van
schikking, opgesteld aan de hand van
gegevens als het aantal leden van elk
kerkgenootschap, de baten, lasten en
schulden van de kerken en een taxatie
van de jaarlijkse kosten van reparaties aan
de gebouwen.
Op meerdere plaatsen in het land had dit
verstrekkende gevolgen. Zo bijvoorbeeld
waar de gereformeerden een kerkge
bouw op grond van naasting tijdens de
Reformatie in gebruik hadden genomen,
terwijl de bevolking in meerderheid nog
het katholieke geloof aanhing.12 Dit kon
betekenen dat de gereformeerden de
kerk moesten overdragen. De kerk nota
bene die zij vaak meer dan twee eeuwen
in gebruik hadden, waar ze al die tijd
veel kosten aan hadden gespendeerd en
die ze dus min of meer vanzelfsprekend
als hun rechtmatig eigendom beschouw
den.1!
De kerktorens bleven hierbij volledig
buiten beschouwing, omdat ze volgens
het laatste lid van additioneel artikel 6
geen deel konden uitmaken van een plan
van schikking.
Additioneel artikel 6, lid 6
'Dc torens, aan dc Kerkgebouwen gchegt,
benevens dc Klokken, met derselver huisin-
gen, worden verklaard, eigendommen te zijn
en te blijven der Burgerlijke Gemeenten,
staande ten allen tijde onder derselver behee
ring en onderhoud.
De ratio van dit laatste lid van artikel 6
was dat de toren - behalve de plaats
waar hij was gebouwd meestal weinig
of niets met de kerk te maken had, maar
wel van belang was voor het civiele
bestuur.1*1 Deze slotbepaling van additio
neel artikel 6 kreeg in de totaliteit van
wat er aan de orde werd gesteld, betrek
kelijk weinig aandacht. In feite volledig
begrijpelijk, want er werd eigenlijk uit
sluitend duidelijkheid geschapen zonder
dat er wezenlijk iets veranderde. Er is
wel gesteld dat de torens door de over
heid 'genaast' werden, maar daarvan was
geen sprake. Ze werden (met de klokken
en andere toebehoren) verklaard eigen
dommen te sijn en te blijven der Burgerlijke
Gemeenten. Eigendommen te zijn en
te blijven, niet meer en niet minder.
Dit wijst meer op het voortzetten van
een toestand, dan op het revolutionair
toe-eigenen van de torens. De onduide
lijkheid die er in een aantal gevallen was,
werd door lid 6 weggenomen. Er was 1111
met deze formele vaststelling een wette
lijke basis voor het eigendomsrecht van
de torens vastgelegd.'!
De literatuur neemt aan dat de vaststel
ling van de eigendom van de burgerlijke
gemeente zich beperkte tot de toren en
De kerk te Ovezande, gedurende de jaren 1798-1802 onderwerp van een felle strijd tussen
gereformeerden en katholieken, die elkaar op grond van het eerste lid van artikel 6 bij de
Staatsregeling 1798 de eigendom betwistten. (Foto Jacqueline Lepoeter)