7 dat de ondergrond aan de kerk bleef; in de Staatsregeling zou niet anders bepaald zijn.16 Hiermee was in juridisch opzicht een duidelijk voor beeld geschapen van door breking van de zogenaamde 'verticale natrekking'. Bij de invoering van het kadaster in 1832, waarbij de ondergrond van kerk en toren als één per ceel werd aangemerkt, werd deze stelling bevestigd. Nog duidelijker komt de door breking van de verticale na trekking tot uitdrukking in de praktijk dat ook torens op kerkgebouwen als eigendom van de burgerlijke gemeente beschouwd worden, hl het merendeel van de gevallen zijn dit dakruiters van bescheiden omvang. In het geval van een echte vieringtoren kan het een juridische strijdvraag zijn ot deze via de viering pijlers rechtstreeks met de ondergrond verbonden is, of op het dak van de kerk rust en daarmee net als bij een dakruiter in bouwkundig opzicht een onverbreke lijke eenheid vormt. Grondslag voor de splitsing Wat is de grondslag voor de splitsing van kerkgebouw en kerktoren? Polêe geeft het kernachtige antwoord: 'om redenen van utiliteit' en wijst op de publieke functie die de kerktorens en de daarin aanwezige klokken en uurwerken altijd hebben vervuld.'t Artikel 6 plaatst de toren definitief 111 de sfeer van het open baar gezag. Deze maatregel is in zekere zin een bevestiging van de bestaande praktijk, maar het is onmogelijk en ook zinloos te trachten voor de eigendom van de burgerlijke gemeente een hechte grondslag te vinden in de pré-revolutio naire periode. Als we ons in plaatselijke omstandigheden verdiepen blijken er overigens meerdere - wat de oorsprong betreft meestal onverklaarbare uitzon deringen te bestaan. De klokken hadden de belangrijke taak van noodsignaal in geval van brand, watersnood, ijsgang of andere calamitei ten. I11 tijden zonder rampspoed duidden de klokken de tijd aan, een functie welke later is overgenomen door het eveneens in de toren aangebrachte uur werk. De torens waren meestal het hoogste bouwwerk en fungeerden als uitkijkpost voor militaire doeleinden, voor brand en ander onraad. Onder in De klok Maria in de toren te Kapelle, in 1796 voor de aankondiging van kerkdiensten het zwijgen opgelegd. (Foto M. de Goffau) de toren bevond zich het cachot waarin de schout en later de veldwachter zijn arrestanten insloot. Bij feestelijke gebeur tenissen werd vanaf de toren door de burgerlijke gemeente de vlag uitgestoken en de klok geluid, Regel was dan ook dat de sleutel van de toren berustte bij de schout of de burgemeester en niet bij de kerkmeesters. De torens waren vaste bakens voor reizigers te land en voor de schippers en werden daarom ook vanaf de invoering van het kadaster gebruikt als de meest betrouwbare en blijvende meetpunten voor de Rijksdriehoeks meting. Sommige van de genoemde functies hebben de torens tot in de twintigste eeuw vervuld, of vervullen zij nog altijd, al is er door de opkomst van de moderne communicatiemiddelen veel veranderd. In elk geval was de bestemming van de torens van een zodanig overwegend publiek karakter dat in 1798 voor het voortbestaan van de torens gevreesd moest worden als zij onder de verant woording van de veelal verarmde kerkbesturen zouden zijn gesteld (of gebleven).18 Hierbij komt dat door het decreet betreffende de scheiding van Kerk en Staat in 1796 in navolging van de Franse Republiek - de kerkklokken het zwijgen was opgelegd voor het gebruik voor de eredienst (dat geene Klokken ter aankondiging nan Godsdienstoefeningen meer zullen mogen geluid morden). Deze maat regel, hoewel ze slechts een beperkt aan tal ja ren van kracht is gebleven, bevestigt ten overvloede dat aan het einde van de achttiende eeuw het belang bij het voortbestaan van de torens meer gelegen was bij het openbaar bestuur, dan bij de kerkgenootschap pen. '3 Het vervolg op de Staats regeling De Staatsregeling 1798 werd al na enkele jaren vervangen door een nieuwe grondwet, de Staatsregeling 1801. Artikel 13 hiervan luidde als volgt: 'Ieder kerkgenootschap bli[ft onherroe pelijk in het bezit van hetgeen met den aanvang deezer Eeuw door het zelve wierd bezeten.Dit heeft plaatselijk tot onzekerheid geleid; in hoeverre was dit artikel voor wat betreft de torens in strijd met additioneel artikel 6 van de Staatsregeling 1798? Volstrekte duidelijkheid was daar niet over. Polêe meent in elk geval dat het na 1801 dikwijls van de 'meegaandheid van de kerkelijke besturen' ot de draagkracht 'der kerkelijke en burgerlijke fondsen' afhing of de burgerlijke gemeente de toren in bezit nam. Was de kerk zoals dat vaak het geval was arm, dan liet zij het beheer van de toren graag over aan de burgerlijke gemeente, beschikte zij over voldoende financiën dan behield de kerk liever zelf het beheer.20 Ook waar de burgerlijke gemeente zich het lot van de toren reeds had aangetrokken zal de nieuwe Staatsregeling tot vragen hebben geleid. Na 1798 is door de wetgever niet meer expliciet op het eigendomsrecht (c.q. de onderhoudsplicht) van de torens terug gekomen, niet gedurende de Franse tijd en ook later tijdens het Koninkrijk niet. Dit heeft ertoe geleid dat in een aantal gevallen zich afwijkende situaties voor doen. Vaak is het bij gebrek aan schrifte lijke bronnen gissen naar de oorzaak hiervan. De eigendomstoestand vóór 1795 Hiermede is het op het eerste gezicht merkwaardige feit dat de eigendom van een kerktoren grosso modo bij de burger lijke gemeente berust dan wel voldoende verklaard, maar is nog niet duidelijk gemaakt wat de achtergrond hiervan is. Dit brengt ons op de kwestie van de oorspronkelijke eigendom van en de be schikking over de kerkengoederen, waar van kerk en toren deel uitmaken. We moeten ons realiseren dat de financiering van de kerk gedurende de periode vóór

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2010 | | pagina 7