14 Vlak bij Ovezande aan de Baandijk 12 op het erf van de familie De Dreu staat ook nog een hut die uit het fort van Ellewoutsdijk kwam. Hij wordt nog steeds gebruikt als stalling en als werk plaats. In Ellewoutsdijk stonden nog meer nissenhutten: bij het gemaal, op een erf aan de Zomerstraat en op een erf aan de Loireweg. Schuin tegenover de huidige locatie van het verplaatste noodkerkje stond op het hof van de heer C. Remijn aan de Westdorpse weg een nissenhut. Deze hut, die eerst in Baarland stond, verving de in oktober 1944 in brand geschoten schuur. Later, toen de nieuwe schuur gereed was, werd de hut verplaatst naar Kwadendamme Het ontstaan van het noodkerkje Ellewoutsdijk was zwaar beschadigd uit de oorlog gekomen. De Duitsers gebruikten in de oktoberdagen van 1944 de kerktoren en de zogenaamde jacht- toren op het terrein van de familie Van Hattum als observatieposten; van daar waren geallieerde troepenbewegingen in de buurt van Terneuzen waar te nemen. Zo kon door de Duitsers gericht vuur worden uitgebracht door geschut dat onder andere was opgesteld in een boom gaard bij de boerderij van de familie Van de Velde aan de Loireweg. De uitkijkpunten werden bestookt door Typhoons die raketten afvuurden, door kanonnen die vuurden vanuit Zeeuws- Vlaanderen en door bommenwerpers, met als resultaat dat een groot deel van het dorp verwoest of zwaar beschadigd werd. Na de bevrijding op 29 oktober 1944 was Ellewoutsdijk militair spergebied, het duurde nog geruime tijd voordat de bevolking kon terugkeren en voordat men met het herstel kon beginnen. Langzaam keerde het leven terug in het dorp en ook het kerkelijk leven kwam weer op gang. Dominee G.H. van Willemswaard, predikant van de Nederlands Hervormde Gemeente in Ellewoutsdijk, schreef een artikel in het Weekblad van de Her vormde Kerk van 18 mei 1946 onder de titel 'Vergeten Puinhopen'. Hij beschrijft de oorlogshandelingen, hoe de bewoners hun dorp terugvonden en vervolgens het bouwen van het nood kerkje. Aanvankelijk werd er 'gekerkt' in de woning van koster J.J. Smallegange. Daar was plaats voor maximaal 65 mensen die boven op elkaar gepropt zaten te luiste ren naar de dominee die zelf, vanwege plaatsgebrek, in de gang van de woning stond. Later kon het gerepareerde ver enigingsgebouw gebruikt worden als kerkzaal, school en als voorlopig onder komen voor het predikantsgezin. Men zocht naarstig naar een mogelijk heid om een nieuw, zij het tijdelijk, kerkgebouw op te richten. Bouw materiaal was er bijna niet en wat er was werd in eerste instantie gebruikt om woningen wind- en waterdicht te krijgen. Ds. Van Willemswaard vermeldt dat de heer Luciën, districtsopzichter van het Provinciaal Bureau Wederopbouw Zeeland, met een briljante oplossing kwam. Hij stelde voor om twee nissen- hutten van elk acht meter lengte achter elkaar te zetten en ze vervolgens over langs doormidden te 'knippen'. Daarna moesten de twee helften drie meter uit elkaar worden gebracht. De ruimte die dan ontstond werd overdekt met een hoger gelegen dak van gebogen golf platen met tussen het lagere en het hogere dak aan twee zijden een glas- strook (fig. B en C). tek.B tek. C De aldus ontstane oplossing doet denken aan het ontwerp voor een hospitaal- nissenhut. Het zou kunnen dat de heer Lucien geïnspireerd is door zo'n hospi taalhut en misschien heeft hij wel gepro beerd om er een te pakken te krijgen maar is hem dat om een of andere reden niet gelukt. Het idee werd uitgewerkt door het Provinciaal Bureau Wederopbouw Zeeland. Op 10 november 1945 was de tekening gereed en op 28 januari 1946 werd een bouwvergunning aangevraagd die vervolgens werd verleend op 2 april 1946 voor een periode van maximaal twee jaar. Het is duidelijk dat met de bouw haast was geboden. De bouw kosten werden geraamd op 2.000 gulden. De realisatie Het kerkje was gesitueerd aan de Lange- viele op een terrein naast de verwoeste villa Zorghvliet. De lengte was 16 meter en de breedte 7,80 meter. Voor in de kerk was een tochtportaal en aan de achterzijde was op een afstand van twee meter van de achtergevel een scheidings wand opgetrokken met daarachter de consistoriekamer en een berging. In de kerkzaal stond tegen de scheidingswand een in gele steen gemetselde preekstoel met in de wand een ondiepe nis die aan de bovenzijde was voorzien van een boog van schoon metselwerk (foto 2 en 3, fig. D en E). De vloer en de funderingsranden werden gemaakt van gewapend beton. Op de vloer werden negen houten gebogen spanten geplaatst met een onderlinge afstand van twee meter. Deze spanten die met elkaar met gordingen (dak balken) werden verbonden,waren samengesteld uit drie lagen planken van elk 22 millimeter dik. Het zijn zo genaamde schenkelspanten die speciaal voor dit bouwwerk werden gemaakt. Vervolgens werd verder gebouwd met onderdelen van de nissenhutten. Op de vloer en tegen de onderste gordingen werden de stalen gebogen nissenspanten gemonteerd die de dragers waren van de gordingen waarop de gebogen stalen golfplaten van de 'zijgevels' zouden gaan rusten. Daarna volgden de bovenlichten (de glasstroken) en kon het hoogste gedeelte van het dak worden aange bracht dat ook weer rustte op gebogen stalen spanten en gordingen. De 'wanden' en het dak van golfplaten werden dubbel uitgevoerd: een buiten en een binnenbekleding. Of tussen de beide bekledingen isolatiemateriaal aanwezig was is niet bekend maar de

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2011 | | pagina 14