De eigendom van de kerktorens in Zeeland (deel 3) G.J. Lepoeter
Torens op de (voormalige) eilanden ten noorden van de Westerschelde (vervolg)
3
Kerk en toren te Colijnsplaat gezien vanuit het noorden. (Tekening G.G. de Fouw)
In het voorgaande artikel in deze serie
(bulletin nummer 64) hebben we een
negental torens voor het voetlicht ge
bracht. In dit artikel opnieuw aandacht
voor zeven torens. Ook voor deze torens
blijkt uit informatie dat er door verschil
lende oorzaken afwijkingen zijn van het
op grond van het laatste lid van additio
neel artikel 6 bij de Staatsregeling 1798
geformuleerde uitgangspunt, zijnde en
blijvende de aan de kerkgebouwen
gehechte torens bij voortduring eigen
dom van de burgerlijke gemeenten.
Colijnsplaat (gemeente Noord-
Beveland), toren bij de N.H. kerk1
De toren te Colijnsplaat.
Het dorp Colijnsplaat is het oudste in
het huidige Noord-Beveland. De reeds
tevoren voorbereide stichting van het
dorp is direct na de bedijking van de
Oud-Noord-Bevelandpolder in 1598
begonnen. Uit het gaaf bewaard gebleven
stratenpatroon is tot op de dag van van
daag te zien dat het op de tekentafel
ontworpen is. Als afsluiting van de brede
Voorstraat verrees aan de zuidzijde daar
van omstreeks 1607 de kerk en de toren,
omgeven door het binnen een gracht
gelegen kerkhof. Van het oorspronkelijke
kerkgebouw is vrijwel niets overgebleven.
Na verschillende verbouwingen en uit
breidingen werd in 1768/1769 overge
gaan tot een vrijwel volledige herbouw.
Alleen een deel van de noord- en de
westmuur bleven toen behouden. De
aan de noordoostelijke hoek van de kerk
gesitueerde toren is, afgezien van kleine
veranderingen en restauraties, blijven
staan.
Zoals bepaald bij het eerste lid van het
additionele artikel 6 bij de Staatsregeling
1798 werd ook in Colijnsplaat de kerk
ter beschikking gesteld van het plaatselijk
bestuur, teneinde met alle ter plaatse
bestaande kerkgenootschappen een ver
gelijk over het toekomstige eigendoms
recht te treffen. De 'Nederduitsche
Gereformeerde Gemeente' was het enige
kerkgenootschap ter plaatse zodat dit niet
meer dan een formaliteit hoefde te zijn.
Op 30 juli 1799 verzocht de kerkenraad
dan ook om 'het predikantshuis, de kerk,
consistorie en het kerkhof aan hen over
te dragen. Schout en schepenen conclu
deerden evenwel dat overdracht pas
kon plaatsvinden, 'indien zij slechts een
bewijs konnen produceren dat de capi-
taalen ter vergrooting van voorschreeve
kerkgebouw in den jaare 1768, door
het vorige bestuur van deezen dorpe
genegotieerd met de daarop verloopene
renten waaren afgelost.'2 Blijkbaar was
er geen duidelijkheid over de vraag of
de in 1768 door de burgerlijke overheid
in verband met de herbouw van de kerk
uitgeleende gelden in zijn geheel waren
terugbetaald. Daarover wilde men nu
eerst zekerheid.
Na enig geharrewar en nadat de betref
fende betalingsbewijzen waren overge
legd, vond op 23 april 1800 de overdracht
aan de kerk plaats. Het betrof 'het kerk
gebouw, consistorij, kerkhof, berrijhuis
en de halve zoldering boven de school
alhier, met alle de daar toe behoorende
losse goederen, relatieve jaarlijkse in
komsten, renten met alle vrij en
onvrijheeden.'3
Dat in de stukken over de toren, als
zijnde en blijvende eigendom van de
burgerlijke gemeente, niet gerept werd,
is in feite vanzelfsprekend.
Volstrekte duidelijkheid verschaft het
register van eigendommen te Colijns
plaat over de periode 1809-1823. Hierin
lezen we:
'no. 232. Pastorij Huis met annex schuur
en erve: de Commissie tot de Kerkelijke
zaaken der Hervormden alhier,
no. 240. Het kerkgebouw met de consis
torij, het kerkhof, berrijhuis en de halve
zoldering boven de school: Nederduitsche
Gereformeerde Gemeente,
no. 241. De Klokken Thoorn: Dorps
Eigendom.
no. 242. Het Schoolgebouw: Dorps
Eigendom.'4