5 gemeente van zijn spits ontdaan. Er werd toen, in het kader van het stelsel van seinposten, een seintoestel op de toren geplaatst. Na de Franse overheer sing is er een kleinere spits op de toren teruggeplaatst. Gedurende een reeks van jaren is er, zowel voor de kerk als voor de toren, geen sprake geweest van structureel onderhoud. De grote armoede tijdens en na de Franse tijd zal de belangrijkste oor zaak geweest zijn. In het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa (1844) lezen we: Hoewel reeds lang in verval, mogt het echter nog een ruim en zeer schoon gebouw genoemd worden. Al in 1821 werd door het kerkbestuur een subsidieverzoek tot koning Willem I gericht. Het is niet waarschijnlijk dat dit veel resultaat heeft opgeleverd. In 1836 werd opnieuw een beroep op de koning gedaan. Het resultaat hiervan was dat op 7 maart 1838 van overheidswege een subsidie van duizend gulden werd toe gekend, bestemd voor het opknappen van de (gemeentelijke) toren. Mogelijk was de staat van onderhoud van de toren nog slechter dan die van de kerk. Het kerkbestuur was teleurgesteld door het uitblijven van subsidie voor herstel van het kerkgebouw, met als gevolg dat er op 26 oktober 1838 een nieuwe smeek bede aan de koning werd verstuurd. In deze periode waren de meningen ver deeld. De gemeente Heinkenszand ging niet over tot herstel van de toren, maar wilde het liefst de bouw van een nieuwe kerk met toren(tje). Dit alles voor rekening van de kerk, om daarmee de verantwoordelijkheid voor de in verval zijnde toren af te kunnen schuiven op de kerkvoogdij. In het concept van een door de kerkvoogden aan koning Willem II gericht verzoekschrift, geda teerd 18 augustus 1841, lezen we echter het volgende: Ook hieromtrent zij het de kerkvoogden vergunt eene bedenking hierbij te voegen. Het oude Kerkgebouw, een sieraad der plaats, hoe zeer ook vervallen en veelvuldig herstel behoevende, is echter ook nog voor her stel, naar het oordeel van deskundigen, vatbaar. Ja zoude daardoor boven een nieuw in hechtheid en duurzaamheid uitmunten. Het is om deze reden en ten gevalle der Gemeente, dat de onder- geteekenden, vernemende dat vroeger plan is ingerigt ter bouwing van eene geheel nieuwe Kerk, niet mogen nalaten den wensch te uiten dat de gevraagde onderstand worde aangewend om het oude Kerkgebouw te herstellen en in te rigten naar de behoefte onzer Gemeente. Te meer, daar de gevraagde subsidie, schoon volgens vroegere berekeningen hiertoe toereikend, naauwelijks genoeg zaam zoude zijn, om een eenigzins voor de Gemeente geschikt Kerkgebouw daar te stellen; en daarenboven het ongebruikt blijvend gedeelte welligt zeer nuttig en doelmatig tot ander einde, bij voorbeeld tot eene bewaarplaats van gevangenen voor het Kantongerecht alhier, zoude kunnen worden ingerigt.'2 Naar de kerkvoogden, die blijkbaar ook enig oog hadden voor de historische waarde van het oude gebouw, werd niet geluisterd. Op 22 december 1842 werd tussen het gemeente- en het kerkbestuur een overeenkomst gesloten. Hierbij deed de gemeente afstand van de oude toren en tevens van de in 1838 toegekende subsidie. Voor rekening van de kerk zouden kerk en toren worden afgebroken en een nieuwe kerk met ingebouwde toren worden gebouwd. Klok en uur werk werden overgeplaatst in de nieuwe toren en bleven eigendom van de gemeente.3 Als tegenprestatie hiervoor zou de gemeente jaarlijks een bijdrage van 80,— aan het kerkbestuur betalen voor onderhoud van de toren. Bij Koninklijk Besluit van 13 januari 1843 werd het gemeentebestuur gemachtigd 'om den dorpstoren, den eigendom der burgerlijke gemeente, tegen het ont vangen en gedoogen van de dorpsklok en het dorpsuurwerk in den toren der door de Hervormde Gemeente te bouwen nieuwe kerk, voor afbraak aan die kerkelijke gemeente af te staan.'4 Nergens vinden we een verwijzing naar de bepaling dat de toren eigendom moest blijven van de burgerlijke gemeente, zoals dat bij de Staatsregeling 1798 was vastgesteld. Het bouwplan was van de hand van de ingenieur van de Waterstaat A. Caland. Op januari 1843 vond de onderhandse aanbesteding van het werk plaats. Het werd voor een bedrag van 11.000,— (de toegekende subsidie van 10.000,— plus de eerder voor de toren beschikbaar gestelde 1.000,—) aangenomen door de aannemer A. Bouwense te Middelburg.5 De nieuwe kerk met een voor een Waterstaatskerk forse toren, werd op zondag 10 november 1844 voor de ere dienst in gebruik genomen. Noten 1. J. de Ruiter, Heinkenszand, land van achttien polders, Goes, 1999. 2. GA Borsele, archief Hervormde Gemeente Heinkenszand, inv. nr. 183. 3. De klok was in 1648 ter plaatse gegoten door Francois Fiefvet, klokkengieter te Antwerpen. Ten gevolge van de klokkenroof tijdens de Tweede Wereldoorlog is de klok verloren ge gaan en vervangen door een nieuw exemplaar. 4. Als noot 2, inv. nr. 186. 5. Het in 1841 door de kerkvoogden gestelde, dat de gevraagde subsidie nauwelijks voldoende zou zijn om een geschikt kerkgebouw te reali seren, werd bewaarheid. Het bouwplan was zo karig mogelijk opgesteld, zodanig dat na het gereedkomen van de kerk nog op een aantal punten aanvullende werkzaamheden aan de aannemer moesten worden opgedragen. De houten bovenbouw van de toren, die niet vol doende stevig was voor de klok, werd in 185$ afgebroken en verder in steen opgemetseld. Kats (gemeente Noord-Beveland), toren bij de N.H. kerk1 De toren te Kats. Los van de situatie in de Middeleeuwen, is Kats in het vanaf het einde van de zestiende eeuw opnieuw bedijkte Noord- Beveland altijd een dorp van een be scheiden omvang gebleven, een agrarische gemeenschap zonder pretenties, verscho len in een uithoek van een geïsoleerd eiland. De ter plaatse in 1659 gestichte kerkelijke gemeente kreeg vanaf 1687 de beschikking over 'een geheel uit Liefde gaven opgebouwd' kerkgebouw. Het was een zeer eenvoudig zaalkerkje zonder torentje. In deze situatie kwam voor lopig geen verandering. In het resolutieboek van de ambachts heren lezen we, gedateerd 2 september 1721: 'Op versoek van de kerkenraat en ingesetenen deser heerlij khijt om een

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2011 | | pagina 5