ed. dferv. ÜKerfc. oc£ 'Pastorie te {Kats
6
De in 1870 midden voor de kerk te Kats gebouwde toren. (Kerk en pastorie, foto uit ca. 1925, particuliere collectie)
toorntie aan de kerk te mogen hebben is
goedgevonden dhr. Vermet te versoeken
om met imand sig desen verstaende te
spreken ,..'2
Het bleef daarna bij niet uitgevoerde
plannen, totdat in 1752 de predikant
Godefridus Callenfels bij de ambachts
heren een verzoek deponeerde om te
voorzien in een torentje met uurwijzer
en klok. Hij stelde dat de gemeente
ongemak leed omdat de Katse kerk niet
te onderscheiden was van de kerken en
verzamelplaatsen waar 'in ons lant geen
publijke Godsdienst oeffening is toe
gestaan' (de schuilkerken van de rooms-
katholieken), men niet in staat was in
geval van brand of gevaar van elders
assistentie in te roepen, de mensen in en
buiten het dorp nooit wisten hoe laat het
was en wanneer de godsdienstoefening
begon, waardoor een chaos kon ontstaan
en het dorp een voorwerp van spot zou
kunnen worden. Na enig geharrewar om
dat de ambachtsheren de voortvarende
predikant verweten dat hij reeds op
eigen initiatief een klok had gekocht en
de kerkenraad op zijn beurt ontevreden
was omdat de ambachtsheren de kerk
niet goed onderhielden, kwam toch in
1756 de beslissing van de ambachtsheren
om het plaatsen van een torentje met
klok aan te besteden. Het was een piep
kleine dakruiter die nadat eerst voor
rekening van de kerk een nieuwe nok
balk was geplaatst in 1757 tot stand
kwam.3
Op zondag 21 augustus 1757 kon in Kats
door de klokluider Jan Stek, die door het
Ambacht was aangesteld, voor de eerste
keer de klok worden geluid. Korte tijd
later werd ook een uurwerk aangebracht.
Zo was de situatie ten tijde van de in
werkingtreding van de op de Staatsrege
ling 1798 gebaseerde maatregelen. Zoals
we dat bij Colijnsplaat zagen, zien we
dat ook bij Kats: op 6 november 1799
werd door het plaatselijk bestuur de kerk
met de consistorie overgedragen aan de
Hervormde Gemeente. Hier echter met
de expliciete bepaling in de overeenkomst:
'de daar toe behoorende de Toorn en
klok daar van alleenlijk uitgezondert.' Al
was het een dakruiter, in Kats bleef het
torentje aan de gemeente.4
In dit uitgangspunt kwam geen verande
ring. We lezen dat in de stukken over
de periode 1868-1870. De kerkenraad
besloot in 1868 over te gaan tot een
drastische verbouwing van de kerk.
De raamkozijnen waren totaal verrot.
Er zouden dus nieuwe ramen moeten
komen en dat achtte men het geschikte
moment om andere verbeteringen, die al
sinds lang zeer wenselijk werden geacht,
tot stand te brengen. De oude ramen
waren te klein, het muurwerk was te
laag en een zoldering/plafond ontbrak.
Het dak was zelfs niet beschoten, zodat
het in de zomer veel te heet en in de
winter veel te koud was. Daarbij kwam
nog de tocht, veroorzaakt door de open
verbinding met het torentje, noodzake
lijk om via het in de kerk afhangende
touw de klok te luiden. Velen waren in
de winterperiode door de oncomforta
bele toestand niet in staat om de kerk
diensten bij te wonen.
Onderdeel van het verbouwingsplan was
het midden voor de kerk bouwen van
een stenen toren, bekroond met het
oude klokkentorentje en op een zodanige
manier gebouwd dat het zwaartepunt
gedeeltelijk op de kerk kwam te rusten.
In de brief van 12 november 1868 van
kerkvoogden en notabelen aan de
gemeenteraad lezen we: dat de toren
niet op dezelfde plaats kan blijven, maar
vóór de kerk moet gebracht worden.'5
De gemeenteraad was unaniem van
mening dat het een goed plan was. Dit
blijkt uit de notulen van de raadsverga
dering van 28 juli 1869 en uit de brief
van 31 augustus 1869 van Burgemeester
en Wethouders aan de kerkvoogden:
Daar echter die verbetering mede brengt
eene verplaatsing van den aan deze ge
meente in eigendom toebehoorenden
toren, waarvan de kosten zijn geraamd
op 450,—, zoo werd tevens voorgesteld