16
Links de nog te restaureren en rechts de
gerestaureerde schildering op het schot.
(foto Schilder- en afwerkingsbedrijf Franse B.V.)
In 1394 verleende hertog Albrecht van
Beieren vergunning voor het houden
van een weekmarkt aan Baarland. Dit
was een zeer lucratieve positie, omdat
in de vergunning een bepaling was
opgenomen dat alle ingezetenen alleen
hun goed of koren mochten vervoeren
buiten de begrenzing van het ambacht,
nadat het eerst op de weekmarkt in
Baarland te koop was aangeboden. Circa
een kwart eeuw later, in 1418, verleende
hertog Jan van Brabant aan de inwoners
van Baarland vrijheid van tol door heel
Holland, Zeeland en Brabant. Baarland
wist deze machtspositie goed uit te
buiten. Bij een dergelijk voornaam dorp
was het statussymbool in die tijd de kerk.
Rond die tijd is waarschijnlijk de be
staande dorpskerk uitgebouwd tot een
driebeukige hallenkerk, gewijd aan Sint
Maarten.
Baarland was een welvarend dorp ge
worden. Dit is onder andere af te meten
aan het aantal Baarlanders die zich lieten
inschrijven om te studeren aan de uni
versiteit in Leuven en Gent tussen 1431
en 1526. Dat ook de kerk rijk was en
deelde in de macht blijkt uit het bezit
van één hoofdaltaar en vijf (bij)altaren.
Verder had het twee pastoorsplaatsen.
In 1533 werd een groot deel van de kerk
door brand verwoest. Mede door de
grote rijkdom aan bezittingen kon de
kerk in oude staat worden hersteld.
Hiervoor moest men wel een gedeelte
van de bezittingen verkopen.
De Reformatie kwam op Zuid-Beveland
pas na de Pacificatie van Gent in 1576 op
gang. Met de Satisfactie tussen Goes met
Zuid-Beveland en de Prins van Oranje
in 1577 werd bepaald dat de katholieke
eredienst uitgevoerd konden blijven
worden, zonder dat daarbij de Calvi
nisten gehinderd werden. Deze afspraak
was slechts van korte duur. Begin 1578
namen de Staten van Zeeland alle
geestelijke bezittingen in beslag. Op
1 december van datzelfde jaar werden
er zes predikanten benoemd op Zuid-
Beveland, waaronder één in Baarland.
In het eerste kwart van de achttiende
eeuw gaat de financiële positie en hier
mee het onderhoud van de kerk sterk
achteruit. De kerkruimte werd veel te
groot voor het aantal kerkgangers, met
als gevolg dat de financiële mogelijk
heden voor goed onderhoud volledig
werden uitgeput. In 1767 werd de heer
Marinus Slabber secretaris en baljuw van
Baarland en rentmeester van de kerk.
Na vijfjaar in Baarland werkzaam te
zijn schreef hij in 1772 een brief aan de
Provinciale Rekenkamer te Middelburg,
waarin hij de noodklok luidde over de
meer dan slechte staat van onderhoud
van de kerk. De noodoproep vond geen
gehoor. Op 1 januari 1775 werd de kerk
gesloten voor het houden van eredien
sten vanwege de sterke bouwvalligheid.
Kort nadien was het plan van aanpak
gereed. In eerste instantie was besloten
om alleen de noordelijke zijbeuk te
slopen. Uiteindelijk werd tijdens de
verbouwing in 1776 ook de zuidelijke
zijbeuk gesloopt, zodat de eerst zo
majestueuze kerk tot een derde werd
gereduceerd. De pilaren werden ver
vangen door muren met raamvensters.
Met de positie en allure van Baarland
was het definitief gedaan. Aanvankelijk
zou ook het koor nog worden afge
broken, maar dat plan heeft uiteindelijk
geen doorgang meer gevonden. Het
koor werd gebruikt voor huisvesting van
de school. De school had in de achttien
de eeuw nauwe banden met de kerk. De
school was voordien ondergebracht in
het koor van de noorderbeuk. Door de
afbraak moest hiervoor nieuw onderdak
worden gevonden. De scheiding tussen
kerkschip en koor, de triomfboog, werd
dichtgezet met een houten schot. Voor
de kerkrentmeester was dit een welkome
oplossing, met tal van voordelen. Het
kerkschip en koor waren een te grote
ruimte voor het gering aantal kerk
gangers. Door het koor in te vullen als
school ontstond een inkomstenbron.
Verder bood een kleinere kerkzaal meer
comfort in de kerk (minder koud) tijdens
de erediensten, die vaak meerdere uren
duurden. In de mode was toen een kleine
overzichtelijke ruimte, waaraan gelijk
werd voldaan. Voorts bood de afschei
ding de mogelijkheid tot het aanbrengen
van een deftige uitstraling aan de kerk
zaal door samenhang aan te brengen in
interieur door meubilair, stoffering, schot
en decoratie sterk op elkaar af te stemmen.
Het schot, uit circa 1776, werd geheel
voorzien van een schildering naar de
mode in die tijd, volgens het principe
van het zogenaamde antique werk. Men
verbeeldde dat schilderij hangende aan
een koord of opgestrikt lint, met daar
omheen een zwarte lijst. Het werd opge
deeld in vlakken met aan de onderzijde
pilasters, balustrades en lambriseringen.
Op het schilderij beeldde men veelal
land- en zeezichten, historiën of andere
zaken af. In Baarland is gekozen voor
een met lijst, geïmiteerd in zwart marmer.
Om het schilderij, uitbeeldend een ver
gezicht op de hemel, extra diepte en
perspectief te geven is het afgezet met
rode gordijnen in draperieën met franje
en koorden, voorzien van flossen. Ook
rond het tekstbord boven de preekstoel
een gedrapeerd gordijn in een zwarte
kleur. Om het perspectief verder te ver
sterken is er een balustrade geschilderd
in rode marnierimitatie, rustend op pilas
ters, eveneens in rode marmerimitatie.
Achter de balustrade een berglandschap.
Om de vakken van de opdeling te vullen
werd het voorzien van de volledige tekst
van de Wet des Heren (Tien Geboden)
boven de preekstoel, links van de preek
stoel Het Gebed des Heren (Onze Vader)
en rechts de Twaalf Artikelen des
Christelijken Geloofs (Apostolische
Geloofsbelijdenis).
Vast staat dat Marinus Slabber op zijn
kosten en initiatief een decennium na de
verbouwing van de kerk het Moreau-
orgel in 1786 laat plaatsen, als eerste
kerkorgel in Zuid-Beveland. Tot voor
die tijd was er alleen een kerkorgel in
Goes. Slabber had zeer nauwe banden
met zijn neef Laurens Pieter van de
Spiegel uit Goes, die groot voorstander
was van het gebruik van orgels. Slabber
woonde afwisselend in Baarland en
Goes, maar voelde zich zeer betrokken