6
Figuur 6a. Fragmenten van een grafzerk van
een ongeïdentificeerde vader en zijn vier kin-
deren(?), vijftiende eeuw(?), Aardenburg. Foto:
Sarina Hendrikse.
I)e efficiënte aanpak zien we onder
andere aan de steeds terugkerende evan
gelistensymbolen in de hoeken van zer
ken, die vaak gebaseerd lijken te zijn op
identieke sjablonen in het bezit van een
atelier. Ook de afbeeldingen van de
overledenen zelf gaan duidelijk terug op
een aantal vaste modellen, vooral bij
vaak terugkerende typen zoals priesters,
kanunniken, en echtparen die zonder
kinderen werden afgebeeld. Zo zien we
vaak relatief kleine verschillen in het
type priester in zijn misgewaad, de han
den gekruist over de buik, en daarboven
een miskelk die de overledene ook in
werkelijkheid meekreeg in zijn graf.
Ook echtgenoten worden vaak standaard
afgebeeld in dezelfde pose, met vrijwel
dezelfde gewaden en haarstijl: de man
met halflang golvend haar en een tab
berd tot over de knie, en de vrouw in
een gewaad met een aparte onderrok en
met het haar bedekt onder een kap. Zo
zijn er voornamelijk verschillen in detail
en heraldiek tussen de nu incomplete,
dubbele zerk van Willem Jansen (gest.
1533) en zijn vrouw in Tholen en de
vrijwel gelijktijdig vervaardigde zerk van
Cornelis Pieterszoon (gest. 1532) en zijn
vrouw Jozijne van Domburg in Sint
Maartensdijk (MeMO ID 2389 en ID
2727). Beide zerken zijn ongetwijfeld
het product van hetzelfde atelier en kun
nen dan ook niet als natuurgetrouwe
Figuur 6b. Detail van de drie zonen op de
fragmentarische grafzerk in Aardenburg. Foto:
Sarina Hendrikse.
portretten worden beschouwd. Ze geven
ook geen enkele indicatie van de leeftijd
van de echtelieden, aangezien de weer
gave stereotiep en geïdealiseerd is.
Belangrijk op dubbele zerken voor echt
paren was ook de relatieve opstelling van
echtgenoten ten opzichte van elkaar. De
vrouw werd vrijwel altijd afgebeeld aan
de linkerzijde van haar man, en dus in
de mindere positie. Diezelfde verhou
ding zien we ook in alliantiewapens,
waarin de linkerhelft het wapen van de
man afbeeldt en de rechterhelft die van
de familie van de vrouw. Bovendien
worden vrouwen in grafschriften meestal
aangeduid als echtgenote of weduwe van
een specifiek genoemde man: zodra ze
getrouwd waren, ontleenden zij vooral
aan hun huwelijkse staat hun status en
identiteit. Bij grafzerken voor alleen een
man wordt daarentegen zelden vermeld
met wie hij getrouwd was.
Wat we ook zien bij de bovengenoemde
zerken in Tholen en Sint Maartensdijk is
dat in beide gevallen de sterfdatum van
de echtgenote nooit is toegevoegd. In
het geval van Jozijne van Domburg
weten we waarom: zij ging na het over
lijden van haar man Cornelis in 1532
kennelijk terug naar Tholen, waar zij na
haar dood in 1557 bij haar in 1538 over
leden moeder werd begraven. Deze
steen voor moeder en dochter is nog
steeds aanwezig in Tholen. Op deze
afloop was niet gerekend toen de geza
menlijke zerk voor Cornelis en Jozijne
in Sint Maartensdijk werd besteld. Dit
gebeurde kennelijk al tijdens het leven
van Cornelis, want zijn sterfdatum is ook
pas later toegevoegd in de binnenrand.
Het was namelijk niet ongebruikelijk om
al tijdens het leven een graf op een
goede plaats in de kerk te reserveren en
ook de daarbij behorende zerk alvast te
laten vervaardigen. Dit onderstreept het
belang dat men destijds hechtte aan de
dodengedachtenis.
Eén ander type grafbeeld dient nog te
worden genoemd. Het betreft de zoge
naamde transi, ofwel de overledene
Figuur 6c. Detail van de dochter op de fragmentarische grafzerk in Aardenburg. Foto: Sarina Hendrikse.