21 Interieur met op de achtergrond het Van Dam-orgel, c.1920 (foto: P.J. Ochtman, Collectie Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, A 0009). dag werden kerkdiensten gehouden. Gedoopt werd er op zondagmiddag, getrouwd op woensdag- en vrijdag avond. Welke dominee in welke kerk preekte kon vanaf de achttiende eeuw worden gelezen op het predikbeurten briefje waarop men zich kon abonneren en dat elke week aan huis werd bezorgd. De kerkdiensten hadden een sobere liturgie. Na het luiden van de klok en als er voldoende mensen in de kerk waren, las de voorlezer een hoofdstuk uit de Bijbel. Dat gebeurde op volgorde. Hij las ook op drie achtereenvolgende zondagen af wie zich had aangemeld om te trou wen. Vervolgens werd 's morgens de Wet gelezen en 's avonds de Twaalf Artikelen van het geloof. Daarna gaf de voorlezer de psalm op die door de gemeente gezongen werd. Ook die wer den op volgorde gezongen. Daarna sprak de dominee het votum uit, deed het gebed en begon aan zijn preek die hij zonder tussenzang uitsprak. Na het dankgebed legde de predikant de zegen op de gemeente en gingen de kerkgan gers naar buiten. Gecollecteerd werd er niet. Dat deden de armmeesters en dia kenen 's zondags van huis tot huis. Op de scholen werden de kinderen ingewijd in de geloofsleer aan de hand van de Heidelbergse catechismus. De vragen en antwoorden uit de catechis mus werden elke zondagmiddag uitge legd aan kinderen en ouderen. De cate chisatie om te worden aangenomen als lidmaat duurde kort omdat al veel van de geloofsleer bekend was. Het aanne men als lidmaat gebeurde nog lang ten overstaan van de wijkpredikant, later tegenover de kerkenraad, waarna de openbare bevestiging in de kerkdienst volgde. In lijn met de Bijbel werden eerst de mannen en daarna de vrouwen om hun jawoord gevraagd met daarbij de aantekening dat wie behoorde tot de elite bovenaan de lijst kwam te staan. Het werd gewoonte om belijdenis af te leggen tussen de achttien en twintig jaar hoewel daarop vele malen uitzonderin gen waren. De predikanten gingen vanaf het einde van de zeventiende eeuw een eigen stand vormen. Zij waren in hoog aan zien bij de bevolking. Zierikzee was als tweede stad van Zeeland, zowel in rang als in inwoneraantal, een aantrekkelijke predikantsplaats. Voor een deel van hen was het de laatste gemeente die zij dien den. Voor meer dominees vormde Zierikzee een tussenstap naar een nog grotere gemeente of naar een professo raat aan een universiteit. Ouderlingen en diakenen werden niet door de gemeente gekozen, net zo min als de gemeente een stem had in het beroepingswerk. Volgens de Zeeuwse kerkorde van 1591 gebeurde het opstellen van de voor dracht en de verkiezing en het beroepen door het collegium qualificatum of bevoegd college. Het was samengesteld uit de kerkenraad, aangevuld met drie vertegenwoordigers van het stadsbestuur. De ouderlingen en diakenen hadden een zittingstermijn van twee jaar en werden als regel niet meteen herkozen. Wie ertoe geroepen werd, voelde zich ver eerd. Bedanken voor het ambt was uit gesloten en daarom volgde meteen na de verkiezing de bevestiging. Het beheer van de kerkgebouwen en kerkelijke eigendommen was toevertrouwd aan de kerkmeesters, een door het stadsbestuur benoemd college van vier personen. Scheiding van kerk en staat De scheiding van kerk en staat in 1798 had vergaande gevolgen. Aan de bevoor rechte positie van de Gereformeerde kerk kwam een einde en voortaan moest zij zelf voor haar kerkgebouwen zorgen. Dat de Nederduits gereformeerde gemeente de Grote en Kleine kerk in eigendom kreeg, was niet vanzelfspre kend. Wat wel vaststond was dat de overheid de torens aan zichzelf hield.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2014 | | pagina 21