Bouwkundige onderwerpen Kapconstructies deel I 24 F.G.C. Rothuizen Deze keer gaat het over de ontwikkeling van houten kapconstructies die het dak dragen van een woning, een schuur of een kerk in het zuid-westelijke deel van Nederland. Het gaat over een bouwperi ode die duurt van het Laat-Neolithicum (4000 tot 2000 voor Christus) tot 1500 na Christus, zo ongeveer 35 eeuwen! Gedurende al die jaren ging de ontwik keling gestaag door maar werd ook vaak onderbroken door oorlogen, plunderin gen, ziekten en klimaatomstandigheden. De opgravingen We beginnen bij Brabers in de buurt van Haamstede waar bij opgravingen in 1957 sporen van bewoning werden aangetrof fen uit het Laat- Neolithicum. Men vond in de grond o.a. paalresten die behoorden tot de buitenwanden van een woning. Tussen deze palen waren takken gevlochten die afgestreken werden met klei. Het zadeldak bestond uit sporen (lange min of meer slanke balken of tak ken) die bij de nok met elkaar werden verbonden en bij de dakvoet rustten op de (lage) gevelpalen of op iets verhoogde grond. Hier was sprake van een voorlo per van een sporenkap, d.w.z. een kap zonder spanten en gordingen. De dakbe dekking, gedragen door de sporen, was ook van natuurlijk materiaal zoals wier, stro, gras of riet (tekening 1). Vele eeuwen later werd bij de aanleg van de Westerscheldetunnel bij Ellewoutsdijk in 2002 een vergelijkba re vondst gedaan maar nu uit de Romeinse tijd (70 voor Christus tot ca. 400 na Christus). Vergelijkt men beide opgravingen dan is het opmerkelijk dat er, ondanks het grote tijdsverschil van 25 eeuwen, zoveel over eenkomsten zijn zoals de sporenkap en de stapeltechniek. De conclusie zou kun nen zijn dat de ont wikkeling van bouw methoden uiterst langzaam verliep of soms geheel tot stil stand kwam. Na de Romeinse tijd gebeurde er in Zeeland weinig; het land was als gevolg van overstromingen, stormen en invallen de Germanen niet meer bewoonbaar en werd een soort schorrengebied waar eb en vloed vrij spel hadden. Er waren nog wel wat bewoners maar die woonden in de hogere gebieden zoals tegen de duinen. dak van net, stroo of gras palen met vlechtwerk van takken Tekening 1. Doorsnede van een hut. Foto 1, de eikenhouten gotische kapcontructie uit 1554 van het stadhuis in Zierikzee. Na de negende en de tiende eeuw In de negende en de tiende eeuw begonnen de lege gebieden langzaam weer bewoonbaar te worden; men ging op kreekruggen wonen, de opgeslibde schorrengebieden werden in cultuur gebracht en voor de bescherming tegen het zeewater werden eenvoudige dijken aangelegd. De bewoners die ooit jagers waren, wer den veeboeren die hun vee lieten grazen op de schorren. Ze woonden in zelf gebouwde eenvoudige onderkomens gemaakt van natuurlijke materialen uit de omgeving. Toen bleek dat het op de opnieuw in cultuur gebrachte schorren goed boeren was, waren er meer gegadigden op de kust die letterlijk een graantje wilden meepikken. Kapitaalkrachtige mensen uit Vlaanderen en monniken uit de kloosters gingen aan de slag, legden dijken aan en bewerkten het vruchtbare ontgonnen land.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2015 | | pagina 24