Doopstoelen in Nederland 8 G.J. Lepoeter Onder de titel 'Over doopstoelen' werd in bulletin nr. 46 van april 2001 een artikeltje opgenomen van de hand van mevrouw G. Sophia van Holthe tot Ech ten. Dit naar aanleiding van de, naar later bleek, onterechte veronderstelling dat in de Hervormde Kerk te Oud-Vossemeer in het verleden een doopstoel aanwezig geweest zou zijn. Bij dit artikeltje zou het naar alle waar schijnlijkheid gebleven zijn, ware het niet dat ten gevolge van een recente archief vondst met betrekking tot de Hervormde Kerk te Biezelinge het fenomeen doopstoel opnieuw onze aandacht trok. Deze onver wachte archiefvondst is aanleiding geweest om over dit vrijwel in de vergetelheid ge raakte kerkmeubel het trapken daer men de kinderen op doopt en het gebruik ervan wat meer informatie te verzamelen. De kinderdoop bij de protestanten vanaf de Reformatie Het hoeft geen betoog dat er met de Reformatie veel veranderde, zowel in de leer als in de sacramenten, de liturgie en de rituelen binnen de kerk. De rooms- katholieke kerk kent zeven sacramenten: doop, vormsel, eucharistie, biecht, pries terwijding, huwelijk en ziekenzalving. Het begrip is afgeleid van het Latijnse sacra- mentum, dat (geloofs)geheim betekent. De Reformatie heeft van dit zevental alleen doop en eucharistie (in de vorm van het Heilig Avondmaal) als sacrament aanvaard, een enorme versobering. Uit sluitend deze twee zijn namelijk naar de leer van het protestantisme door Jezus in gesteld. Binnen het protestantisme wordt het sacrament gezien als een zichtbaar teken (een signaal) en een zegel (een be vestiging) van Gods genade naar de mens. Om meer duidelijkheid te krijgen over de officiële voorschriften die voor de pro testantse (gereformeerde) doop werden geformuleerd, kijken we om te beginnen naar de kerkorde van 1578. Deze kerk orde werd vastgesteld tijdens de in dat jaar gehouden Dordtse synode, die, na Emden 1571 en Dordrecht 1574, gekenmerkt dient te worden als de eerste voluit nati onale synode die op Nederlands grond gebied bijeenkwam. In de artikelen 7-10 van kapittel IV Van de leere, sacramenten ende ceremonienlezen we: Het verbont Gods sal in den kinderen der christenen met den heyligen doop soo haest als men denselvighen bekoemen kan, beseghelt werden, tenware dat yemant eenighe ghewich- tighe oorsake hadde om denselven uut te stel len, van dewelcke de dienaers metten ouderling hen oordeelen sullen. Men sal den Doop niet bedienen dan in der predicatie. Doch in den dorpen daer weynich predicatiën ghedaen worden, sal men eenen sekeren dagh in de weke verordenen om den Doop te bedienen. Alsoo nochtans dat hetselfde sonder korte predicatie niet en gheschiede. De vader des kints dat te doopen is sal in sonderheyt bij den Doop wesen, tenware dat hij een wichtighe oorsake sijns affwesens hadde. Het is raetsamer ende sekerder dat alle dienaers het formulaer der instellinghe ende des ghebruycks des h. Doops welck daertoe be schreven is, volghen, dan eenen yeghelicken sijn eyghen verclaringhe vrij te laten4' Tijdens de opvolgende synoden zijn hierin geen wezenlijke veranderin gen aangebracht.Voorop stond dat Woord(verkondiging) en doop onlosma kelijk met elkaar verbonden waren. Men beschouwde het sacrament als zichtbaar Woord, vandaar altijd prediking. Dit in tegenstelling met de katholieke kerk, waar de preek een voorbereiding op het sacrament is. Het kind moest kort na de geboorte gedoopt worden en wel tijdens de eerstvolgende kerkdienst. Een beperkte uitzondering maakte men noodgedwon gen in de beginperiode voor de situatie in dorpen waar de kerk nog niet volledig geïnstitutionaliseerd was. De vader was verplicht om het kind ten doop te hou den, de moeder was daar zo kort na de geboorte fysiek nog niet toe in staat. In de studie van H.J. Olthuis lezen we een duidelijke omschrijving: Het pasgeboren kind werd, gelijk gebleken is, zoo spoedig mo gelijk gedoopt, meestal in de eerste godsdienst oefening na de geboorte, 't zij deze in de week of op den Zondag werd gehouden. De Gere formeerde ritus liet geen scheiding van doop en evangelieprediking toe. De gemeente moest getuige zijn van de bediening des sacraments, opdat zij de beteekenis daarvan, èn voor de kinderen èn voor de volwassenen, te beter zou leeren verstaan. Maar de kerk had bovendien nog eene andere bedoeling. De vader moest ten aanhoore van de gansche gemeente zijne belofte aangaande de opvoeding van zijn kind afleggen. Daardoor werd hij met alle kracht op zijne verplichting als hoofd des gezins gewezen en werd de gemeente telkens in herinnering gebracht, aan hare doopbelofte getrouw te blij ven. 2) Dit was bepaald iets nieuws. We zijn geneigd om aan te nemen dat het van zelfsprekend was dat zowel de vader als de gemeente nauw bij de doop betrok ken waren, maar zo was het niet. In de Roomse kerk was de doop een gebeuren dat niet strak verbonden was met de ge wone eredienst, maar met eeuwig heil. Het gebeurde feitelijk in afzondering en in kleine kring. Het waren daar de peet ouders waarbij in hoofdzaak de verant woordelijkheid lag. Het heeft lange tijd en veel moeite gekost om het volk van de structureel gewijzigde opvattingen aangaande het sacrament van de doop te overtuigen.Velen waren gedu rende de eerste decennia meer meelopers dan overtuigde gereformeerden. Het was ook afwachten of de Reformatie stand zou houden. Zo niet, dan moest men zonder veel moeite in de schoot van de moederkerk kunnen terugkeren. Pas na enkele generaties kwam aan deze over gangsperiode een einde. Van doopvont naar doopbekken Na de Reformatie zijn uit de door de ge reformeerden in gebruik genomen kerken niet alleen de altaren en heiligenbeelden verwijderd, maar eveneens de grote kope ren of stenen doopvonten. Deze stonden in een aparte doopkapel of soms vlakbij de ingang van de toren. In veel geval len werden ze vernietigd. Dat was vaak vanwege de afbeeldingen en teksten op de vont, alsmede het bijgeloof waarmee de roomse doop vaak gepaard ging. Als ze al bewaard bleven werden ze achteloos weggeworpen of in het beste geval ver van het kerkelijke gebeuren voor profane doeleinden in gebruik genomen, als voe der- of drinkbak voor het vee, plantenbak of op een andere wijze. Wat er voor in de plaats kwam waren doopbekkens, in vergelijking met de ver wijderde vonten van een zeer bescheiden omvang en zonder versiering of opsmuk, passend in het sobere interieur van het kerkgebouw. In het begin vervaardigd van koper of tin, later vrijwel uitsluitend van koper of messing. Het meest gangbaar was de plaatsing van het doopbekken in een ringvormige houder. Deze was meestal

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2015 | | pagina 10