subsidie op basis van de herbouwwaarde in
Toekennen Brim-2016
de praktijk
17
Inleiding
In Bulletin 74 is gemeld dat Borsele
ervoor gezorgd heeft dat de rijksmonu
mentale kerken en torens binnen deze
gemeente collectief zijn ingestroomd in
het Brim-20161' (Brim staat voor: Besluit
rijkssubsidiëring instandhouding monu
menten) evenals zes jaar geleden in het
Brim-2010. In dit artikel werd de hoop
uitgesproken dat de Rijksdienst voor het
Cultureel Erfgoed (RCE) ook weer voor
de komende planperiode van zes jaar, van
af 2017 tot en met 2022, subsidie beschik
baar zou willen stellen. In september 2016
heeft de RCE op alle subsidieverzoeken
positief beschikt. Dit geeft aanleiding om
de subsidieregeling eens nader tegen het
licht te houden met een paar voorbeelden
uit de praktijk. Hierbij is gekozen voor
twee kerken die deel uitmaken van het
bezit van Stichting Oude Zeeuwse Kerken
(SOZK), namelijk de Katse kerk in Kats
en de Maartenskerk in Baarland.
Brim-2010
Zowel voor de Katse kerk als de Maartens
kerk is in 2010 een subsidieverzoek op
gesteld en bij de RCE ingestroomd in het
Brim-2010. Beide verzoeken zijn indertijd
door de RCE gehonoreerd. Dit voor de
planperiode 2011 tot en met 2016. In
vergelijking met de huidige Brim-2016
regeling, was deze voor de kerken ruim
hartig, 65% subsidie van de totale subsi
diabele kosten. Verder droeg de provincie
20% subsidie bij met een maximum van
20.000,-Daarnaast droegen Noord-
Beveland en Borsele ook nog bij. Voor
de Maartenskerk betekende dit dat de
eerste 100.000,- geheel gefinancierd was.
Voor het meerdere moest de plaatselijke
commissie zelf 35% aan eigen middelen
bijdragen.
Tussentijdse evaluatie RCE (Brim-2011
en Brim-2012)
Het Brim is in 2006 gefaseerd ingevoerd2'
en in 2011 door de RCE geëvalueerd.
De belangrijkste conclusie was dat de
instandhoudingsregeling werkte, maar er
was ook kritiek. Dit betrof met name de
te lage maximale subsidiabele kosten voor
bepaalde categorieën van gebouwen en
eigenaren. Bijvoorbeeld torens, waarvan
de gemeente eigenaar was. Deze vielen in
het Brim-2010 in de categorie 'overige'
in plaats van in de categorie 'kerkgebou
wen'. Dit met het gevolg dat het plafond
van de maximaal subsidiabele kosten
op 50.000,- was gesteld, waarvan dan
door de gemeente 30% subsidie kon wor
den verkregen, zijnde 15.000,-. In het
Brim-20113' werd besloten tot minder
categorieën en om sommige subsidieper
centages en de maximaal subsidiabele
kosten te verhogen. Hiermee kwamen de
torens in de categorie 'kerkgebouwen'. Het
plafond van deze regeling was gesteld op
699.999,- aan maximale subsidiabele
kosten. Voor gemeenten bleef het subsi
diepercentage gelijk, namelijk 30%. Toch
was dit voor deze eigenaren een flinke stap
vooruit.4' Ondanks dat de wijziging recht
deed aan de praktijk werd een ander pro
bleem daarmee groter, namelijk dat van
de beschikbare financiën. Met het Brim-
2010 konden niet alle aanvragen worden
gehonoreerd en dat werd er met het Brim-
2011 niet beter op. Op de eerste dag van
de indiening van de subsidieverzoeken
was er al een groot tekort aan financiële
middelen, zodat in 2011 door middel van
loting werd beslist of een aanvrager al dan
niet voor subsidie in aanmerking kwam.
Ook dit werd geëvalueerd en naar aanlei
ding hiervan werd door de RCE besloten
om van 2012 een overgangsjaar te maken
en een aantal structurele wijzigingen aan
te brengen in de regeling Brim-2013. Al
in het Brim-2012 werd een aantal maatre
gelen ingevoerd. Zo werden de maximaal
subsidiabele kosten verlaagd, kregen de
'afvallers en herindieners' voorrang en
werd het principe ingevoerd van de 'klein
tjes eerst'. Met andere woorden: de subsi
dieverzoeken met de laagste subsidiabele
kosten kregen voorrang op de verzoeken
met hogere kosten. Dit om zoveel moge
lijk aanvragen te honoreren. Gevolg was
dat de meer omvangrijke kerkgebouwen
met uiteraard hogere instandhoudings-
kosten en kerken met achterstand in het
onderhoud en dus ook met hoge instand-
houdingskosten niet voor subsidie in
aanmerking kwamen. Hiermee werd de
financiële situatie voor de RCE eigenlijk
alleen maar nijpender. Indien er geen extra
middelen zouden worden uitgetrokken,
moesten er drastische maatregelen worden
genomen om tot een meer evenwichtige
L.M. van der Gouwe
toekenning van de beschikbare financiële
middelen te komen, die (meer) toereikend
was voor alle aanvragen. Het behoeft geen
verdere uitleg dat ten tijde van de crisis in
Nederland er geen extra middelen kwa
men en dat de RCE blij mocht zijn dat er
geen bezuiniging kwam.
Brim-2013
Terugkijkend op de voorgaande jaren trok
de RCE de conclusie dat het Brim werkt.
Eigenaren gaan planmatiger instand
houden, waarmee grote dure restauraties
worden beperkt. Een nadere conclusie
was dat er een groot structureel financieel
tekort was ten opzichte van de financiële
mogelijkheden van de regeling versus het
aantal aanvragen. Dit zorgde voor een
groot aantal afwijzingen en hiermee voor
een onvoorspelbare regeling. Deze laatste
conclusie vroeg om een fundamentele
herbezinning op financieel gebied door de
regeling te versoberen. De belangrijkste
wijzigingen in het Brim-2013 betroffen
meer eenvoud en versobering door één
subsidiepercentage en meer maatwerk
door de invoering van de herbouwwaarde.
Deze wijziging moest het antwoord zijn
op een betere financiële beheersbaarheid
bij de RCE en meer zekerheid dat een
subsidieverzoek zou worden gehonoreerd,
in dit geval ongeacht of het een kleine of
een grote, omvangrijke kerk betrof. Spe
cifiek voor kerken werd er nog een andere
maatregel ingevoerd, namelijk dat er geen
subsidie aan kerken wordt toegekend die
leegstaan of binnen de planperiode leeg
komen te staan. Met de invoering van het
Brim-2013 kwam er een grote koerswijzi
ging ten opzichte van de voorgaande jaren.
Eén subsidie percentage
De eenvoud en versobering van de Brim-
2013 is door de RCE vertaald naar een
verlaging van het subsidiepercentage van
65% naar 50%. Deze vereenvoudiging
leidt ertoe dat iedere aanvrager hetzelfde
percentage krijgt. Door de invoering
hiervan gaan kerkbesturen erop achteruit
en bijvoorbeeld gemeenten erop vooruit,
namelijk van 30% naar 50%.
Herbouwwaarde
Verder was volgens de RCE één van de
problemen in de regeling de hoogte van