20 Het Batz-Witte orgel in de kerk van Kapelle. (Foto:T. Lepoeter-Boes.) De oplevering werd in het contract bepaald op de maand oktober van het jaar 1866, of zoveel vroeger als mogelijk zou zijn. Eind juni 1866 was het zover. Het orgel was, verpakt en wel, gereed voor vervoer per schip vanaf Utrecht naar Wemeldinge. Alle voorbereidingen waren getroffen. De inscheping was door de orgelbouwer geregeld voor 3 juli. Plaatsing en ingebruikname Op het allerlaatste moment gooiden de kerkmeesters roet in het eten. Het betrof de vier a vijf werklieden, die ter assisten tie bij het ontladen en om het orgel in elkaar te zetten, voor enige weken naar Kapelle moesten komen en daar gehuis vest zouden worden. De kerkmeesters durfden de verantwoordelijkheid niet te nemen vanwege de in Utrecht heersende cholera-epidemie. De angst bestond dat ze de ziekte zouden kunnen overbrengen. De daadwerkelijke verscheping vanaf Utrecht vond plaats op 6 september 1866. De vertraging leverde een extra kostenpost op van 50,-. De Wemeldingse schip per Cornelis Verbrugge zorgde voor het vervoer naar Wemeldinge. Dat kostte een bedrag van 64,21 De kosten van het orgel bedroegen 5.819,60. Inclusief de bouw van het oxaal, schilderwerk en verdere bijkomende kosten was dit in totaal 7.365,20. Ter financiering moest een lening ten bedrage van 5.000,- afgesloten worden. Bij werkzaamheden tijdens de kerkrestau ratie van 1963-1967 kwam een opschrift te voorschijn waaruit bleek dat op 10 november 1866 de eerste pijp werd gesteld door den Achtbaren Heer President Kerk voogd en Burgemeester J. Duine, Ridder der Eikenkroon.3' De eerste officiële bespeling van het instrument werd op woensdag 28 novem ber 1866 verzorgd door Ferdinand van Zetten, hulponderwijzer aan de dorps school.4' Op 3 december schreef de orgel bouwer Witte aan de kerkmeesters: Van den goeden afloop der inwijding van het orgel heb ik door mijn Afe/'J.M.W. Batz] berigt ontvangen. Van harte wensch ik dat het spel van den organist mag kunnen strek ken om de Gemeente het volle genot van het orgel te verschaflfen, waartoe de middelen in hetzelve wel aanwezig zijn. De periode na de ingebruikname Voor het onderhoud van het instrument werd direct na de plaatsing met de firma Batz-Witte een contract afgesloten. In 1902 kwam hier een eind aan. Het over lijden in dat jaar van J.E Witte, zoon van C.G.F. Witte, betekende het einde van het gerenommeerde Utrechtse bedrijf. Daarna zijn het vanaf 1903, te beginnen met de firma L. van Dam en Zonen te Leeu warden, verschillende orgelbouwers die verantwoordelijk zijn voor het in goede staat houden van het orgel. In 1928 - de firma A.S.J. Dekker te Goes is dan pas met het onderhoud belast - werd tijdens groot onderhoud op het boven- manuaal een harpregister Voix Celeste 8' aangebracht. Dit was de eerste en enige keer dat er in de oorspronkelijke dispositie van het orgel een wijziging is aangebracht. Kort daarna, in de strenge winter van 1928-1929, ontstonden er moeilijkheden. Het hout van de windlade en ook de houten pijpen vertoonden veel scheuren. Tijdens de strenge vorst was de nieuwe verwarmings installatie overmatig gestookt, waardoor de luchtvochtigheid veel te laag was geworden. In het najaar van 1930 ging men over tot plaatsing van een elektrische windvoor- ziening voor het orgel. Dit betekende het einde van de functie van orgeltrapper.

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2017 | | pagina 20