Op de scheidingslijn tussen koor en schip 16 G.J. Lepoeter In dit artikel gaat het over de afscheiding van het koorgedeelte van het overige deel van het kerkgebouw in de van oorsprong rooms-katholieke kerken, vóór en na de Reformatie. Tegenwoordig zijn wij er aan gewend dat het merendeel van onze Westerse kerken van binnen visueel één grote open ruimte vormt. In de meeste kerken was dat vroeger niet het geval. Het priesterkoor, waar de eredienst werd gevierd was door een koorhek afgescheiden van het schip, waar het soms rumoerige volk zich ophield. Na de Reformatie werd op veel plaatsen door de plaatsing van een koorschot de afscheiding nog definitiever. We besteden wat de geschiedenis van de koorafscheiding betreft - zonder naar volledigheid te streven - aandacht aan een aantal nog bestaande kerkgebouwen in onze provincie die gebouwd zijn voor de katholieke eredienst en die later door de protestanten in gebruik zijn genomen. Het koorhek Het was veruit het belangrijkste kenmerk van de indeling van het middeleeuwse kerkgebouw, de strikte afscheiding van de ruimte voor de geestelijken (het koor) van die voor de leken (het schip). De liturgische handelingen rond het (hoofd) altaar vonden in een afgescheiden ruimte plaats. Op deze regel waren in feite geen uitzonderingen. Het motief hiervoor was dat de viering van het geheim van de eucharistie op passende wijze en vol eerbied moest plaatsvinden. De priesters moesten de rituele handelingen kunnen voltrekken zonder daarbij te worden afgeleid of door leken gestoord te worden. Aanvankelijk was er in de meeste gevallen sprake van een vrijwel geheel gesloten tussenwand tussen koor en schip. Gedurende de periode waar het hier over gaat - vanaf de veertiende eeuw - kwam er bij de viering van de mis wel steeds meer aandacht voor de zichtbaarheid door de gelovigen, bijvoorbeeld bij de elevatie, waarbij de priester de geconsacreerde hostie omhoog hield. De plaatsing van een doorzichtig koorhek bood de oplossing. Het bevond zich op een cruciale plaats in de kerk, onder de triomfboog. Boven het koorhek was er in de laatmiddeleeuwse kerk, hangend in de triomfboog of staand op een triomfbalk of op de afsluitende balk van het koorhek, een groot kruis, het crucifix. Standaard werd (en wordt in de in stand gebleven gevallen) de aan dit kruis lijdende Christus aan zijn rechterzijde geflankeerd door Maria en aan zijn linkerzijde door Johannes de Evangelist. De drie beelden samen vormen de zogenaamde Calvariegroep. De aanwezigheid van de Calvariegroep accentueert sterk de geleding van de kerkruimte door de markering van de grens tussen koor en schip.1' Het koorhek was niet geheel eenvormig maar in grote lijnen was de uitvoering wel hetzelfde. Als regel was het een hekwerk van hout, waarvan het benedendeel gesloten was en vaak in panelen verdeeld. Het bovendeel dat ongeveer twee derde van de hoogte besloeg, bestond uit een open raamwerk van brede en smalle spijlen met daartussen in de top traceerwerk. In een rijkere uitvoering, Het nog bestaande laatmiddeleeuwse koorhek (1542) in de St. Goma- rus- of Westerkerk te Enkhuizen. (Uit J.S. Witsen Elias, De schoonheid van ons land. Koorbanken, koorhekken en kansels, Amsterdam 1946.) Calvariegroep in de dorpskerk te Fresles, Normandië, begin zestiende eeuw. (Uit J.E.A. Kroesen en R. Steensma, Het middeleeuwse dorpskerk interieur, Leuven 2004.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2017 | | pagina 16