22 rommelhok werd gebruikt. Een andere plaats waar we nog een beschilderd koorschot kunnen bewonderen, is de kerk van Wemeldinge. Het is een groot tafereel dat links de wetgeving door Mozes voorstelt en rechts de hemelvaart van Christus. Ze staan aan weerszijden van de Tien Geboden met daarboven de figuur van Mozes. Bij de wetgeving komen bliksemstralen naar beneden en kijken de mensen angstig naar boven. Bij de Hemelvaart stijgt Christus op en staan de toeschouwers juichend met de armen omhoog. Met recht kunnen we stellen dat hier sprake is van een bijzondere voorstelling. Steensma schrijft erover in zijn boek over het protestantse kerkinterieur in Nederland: Voor een calvinistische kerk in Zeeland in dit een opmerkelijk geheel.17) In 1958 werd in de kerk van Wemeldinge voor het eerst een orgel geplaatst. Ais plaats hiervoor koos men de triomfboog waardoor de schildering op het koorschot uit het zicht dreigde te raken. Het is zeer te prijzen dat men toen de moeite heeft genomen om het koorschot om te keren, zodat het nu in het voor bijeenkomsten ingerichte koor van de kerk te zien is.18' Vermelding verdient in dit verband ook de kerk van Haamstede. Hier zien we een houten wand die het schip van de kerk scheidt van het transept. Het koor werd al in het begin van de zeventiende eeuw afgebroken. De scheidingswand tussen schip en transept, bestemd om koude en tocht te weren is een geschenk van koning Lodewijk Napoleon, die in 1809 een bezoek aan de kerk bracht. De houten wand is beschilderd met onder andere een wereldbol met daar tegenaan rustend het geopende boek van het Evangelie en een gebroken juk en boeien. Daarboven zweeft een engel met lauwerkrans, voorstellend het christelijk geloof. Verder een rots en een anker als verbeelding van de christelijke hoop. Ook de bekende bijbeltekst uit 1 Kor. 13:13 over geloof, hoop en liefde.1" Gevolgen van de plaatsing van een koorschot Victor de Stuers, de grondlegger van de monumentenzorg in Nederland, publiceerde in 1873 in het tijdschrift De Gids zijn spraakmakende artikel Holland op zijn smalst. In dit artikel stelde hij op een overduidelijke en indringende wijze de schrijnende omstandigheden waarin monumenten van kunst en historie in ons Het linkerdeel van de houten schei dingswand in de kerk te Haamstede. (Foto collectie kerk Haamstede.) land verkeerden aan de kaak. Het was inderdaad zo dat er al sinds jaar en dag geen enkel begrip was voor het behoud van historisch waardevolle objecten, niet bij bestuurders en niet bij eigenaren. De Stuers was een man van gezag. Hij legde met het duidelijk benoemen van het in Nederland heersende vandalisme op het gebied van het omgaan met kunst en monumenten de vinger op de zere plek. Zijn oproep tot bezinning en meer zorgvuldigheid zou op termijn blijken een keerpunt te zijn. Om te beginnen werd in 1874 een College van Rijksadviseurs voor de Monumenten en Geschiedenis en Kunst in het leven geroepen. Dat was hoopgevend, maar er was nog een lange weg te gaan. Zeker in de plattelandsgebieden zou het nog minstens tientallen jaren duren voordat een omslag in de opvattingen van verantwoordelijke bestuurders plaatsvond. Beperken we ons tot de oude kerkgebouwen dan zien we dat deze - een enkele uitzondering daargelaten - in een slechte tot zeer slechte staat van onderhoud verkeerden. Ze waren overgeleverd aan het beheer door de kerkmeesters, later (vanaf 1869 op basis van de nieuwe regeling voor beheer en toezicht) de kerkvoogden. In het in een voorgaande paragraaf opgenomen citaat van Van Swigchem wordt aan dit aspect voorbijgegaan, maar in de dorpen waren de kerkmeesters/ kerkvoogden in overwegende mate de invloedrijke boeren. Deze blonken niet uit in kennis van en begrip voor zorgvuldig omgaan met historische waarden. Ze vormden een gesloten gemeenschap, waren autoritair en lieten zich over het algemeen door niemand gezeggen. Verder was er vrijwel altijd geldgebrek, zelfs voor het hoogst noodzakelijke onderhoud. Het deel van de kerk waar de eredienst werd gehouden moest aan redelijke eisen voldoen, maar voor het afgesloten koor gold dat niet. Alles wat er aan besteed werd vond men teveel. Een sprekend voorbeeld van de algemeen heersende opvattingen zien we in Kruiningen. In 1720 was daar aan de kerk, uitgezonderd het reeds langer met een houten schot afgesloten koor, groot onderhoud gepleegd. Dit leidde tot een snel doorgaand verval van dit deel van het kerkgebouw. Bij Sandberg lezen we er het volgende over: Op 27 mei 1754 is het koor van de kerk ingestort. Het was 18 meter langen 10 meter breed. De Staten gaven octrooi tot het heffen van een belasting voor reparaties der kerk maar niet tot herstel van het koor, dat moest worden afgebroken op voorstel van de vertegenwoordiger der stad Goes in de Staten. Goes achtte

Tijdschriftenbank Zeeland

Bulletin Stichting Oude Zeeuwse kerken | 2017 | | pagina 22