ZANGLIJSTER (Turdus philomelos) 10.1.72: 1 gx. KRAMSVOGEL (Turdus pilaris). Talrijk in winter 1971-72 met aantallen van 1 tot 60 ex. PIMPELMESS (Parus caeruleus). Winter 1971-72 talrijk in rietkragen en -velden, de aantallen variërend van 1 tot 10-tal ex. KOOLMEES (Parus major). Winter 1971-72 vrij dikwijls te zien in riet en struikgewas met aantal len van 1 tot 4 ex. HUISMUS' (Pa«sser domcsticus). In de lente enige ex, steeds te zien. RINGMUS (Passer montanus). In de lente met enkele ex. aanwezig. BOTVINK (Fringilla coelebs). 29*12.71: 4 ex.; 7.1.72: 2 ex.; 10.1.72: 2 ex.; 2.3.72: 5 ex.; Allen bij driesprong Achtste Verkorting en Hoge Weg. RIETGORS (Emberiza schoeniclus Is waarschijnlijk brocdvogel. Enkele winterwaarncmingen (1-30 ex.). KEEP (Eringilla montifringilla) 29.2.72: 2 m 1 vr. Lat deze lijst verre van volledig is laat zich begrijpen, daar mijn waarne mingen nog niet lang genoeg aan de gang zijn en mijn ervaring op het'gebied van vogelw aar neming nog steeds groeiende is. Leze lijst laat ons echter wc-1 zien dat er in het gebied grenzend aan deze kreek zeer veel vogels komen, wat volgens mij duidt op een grote voedsel- rijkdom van het gebied. Ook is dit volgens mij te danken aan de grote afwis seling van het terrein. Op oen vrij klein lapje grond 40 ha.) veel ver schillende biotopen. En lenslotte, zal het Groot Eiland, met haar grote soortenrijkdom, zeker een zekere invloed op de vogelstand hebben. wordt vervolgd DRUKWERK VOGELWACHT LE STELTKLUUT OOST ZEEUWS-VLAANDEREN 24

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1972 | | pagina 18