ONDERZOEK NAAR DE SLAAPTREK VAN KRAAIACHTIG-EN In het begin samen met Mare de Dyon en later alleen heb ik een onderzoek gedaan naar de verspreiding van de kraaienslaapplaatsenhun toestromings- gebieden en de slaapgewoonten van kraaiachtigen. In de derde 'decade van december 1971» ben ik begonnen met het vaststellen van de vliegroutes (dit zijn ongeveer rechte lijnen). Door de snijpunten van die lijnen te bepalen wist ik vrij nauwkeurig de slaapplaatsen te lig gen (achteraf bleek het nooit meer dan 1 km te schelen). In totaal bleken er 3 grote en enkele kleinere slaapplaatsen te zijn. Hier bij moet ik wel opmerken dat de grote slaapplaatsen in de denkbeeldige driehoek Moerbeke-Koewacht (B) - Groot Eiland en Clinge liggen en mijn on derzoek dus lang niet geheel Dost 2eeuws Vlaanderen beslaat. Voor het ove rige deel van dit gewest wil ik in de toekomst de situatie in kaart bren- Zoals ik hierboven reeds vermeldde komen de kraaien via min oi meer vasxe routes naar de slaapplaats. De roeken en kauwen, die het merendeel van de slapers uitmaken, vliegen bijna altijd in groepen van twintig tot tachtig exemplaren, soms echter ook meer. Deze groepen worden gevormd doordat kleinere aantallen, die elkaar overdag - wanneer ze voedsel zoeken - gezelschap houden, zich aansluiten bij ande re groepjes, waarna deze op hun beurt weer tot grotere samensmelten. Dit is dus een heel netwerk, wat elke avond tegen zonsondergang weer nagenoeg hetzelfde wordt opgebouwd. Daar het te ingewikkeld zou zijn dit hele netwerk uit te pluizen en in kaart te brengen, heb ik hier op bijgaand kaartje slechts de hoofdlijnen aangegeven Om nu verder te gaan over die routes: het vliegen in grote groepen gaat voor de zwarte kraai niet op. Deze soort komt weliswaar ook in groepjes^ (soms echter helemaal alleen) naar de slaapplaats, maar deze groepjes zijn wel veel kleiner dan die van gemengde vluchten van roeken en kauwen en nooit gemengd. De oorzaak hiervan ligt vermoedelijk in het feit dat de vliegsnelheid van de zwarte kraai lager ligt, zodat hij de grote roeken/ kauwen-groepen niet kan bijhouden. Over de andere ondersoort van de zwarte kraai: de bonte, heb ik weinig gec gevens kunnen verkrijgen. De oorzaak hiervan is dat er zich van deze onder soort slechts 1 exemplaar op de 60 a 70 andere bevindt (dit is overigens een vooruitgang vergeleken bij voorgaande jaren). e D© routes eindigen op een gegeven moment op een van de voorverzamelplaat—"1 sen" die vaak slechts enkele honderden meters van de eigenlijke slaap plaats af liggen. Hier komen de grote routes bij elkaar, zodat er b.v. op een van de voorverzamelplaatsen bij Moerbeke/Koewacht (deze slaapplaats heb ik het meest intensief onderzocht) 300 a 350 exemplaren te tellen wa ren. Deze aantallen zijn voor de andere plaatsen lager, daar deze beide kleiner van omvang zijn. Als de groepen er allemaal zijn, wordt er naar de eigelijke slaapplaats gevlogen. Nog enkele opmerkingen over de slaapplaatsen zelf: de kraaiachtigen geven de voorkeur aan hoge bomen, dit kan zowel naald— als loofhout zijn. an— zelfsprekend moet het een rustig gebied zijn, wat ook weer blijkt uit de op de kaart aangegeven plaatsen (Groot Eiland, particulier den ebos rond Wullebesbeek en tegenover "De Pereboom" en de Waterleidingbossen bij Clin- ge/Kapellebrug. Het aantal exemplaren wat op de verschillende slaapplaatsen overnacht be draagt voor die bij Koewacht naar mijn schatting plm. 1000 ex., bestaande uit zwarte en bonte kraaien, roeken en kauwen. De tweede in grootte is het Groot Eiland met ca. 500 ex., vermoedelijk alleen roek en kauw en tot slot Clinge met plm. 300 ex.resp. zwarte en bonte kraai, roek en kauw. Bij deze laatste ben ik vooral op het aantal groepen en de grootte van elk der groepen afgegaan. Slotopmerking: de kraaiachtigen bepalen bij het volgen van de slaaptrek- routes hun weg vermoedelijk op grondbakens: een groep die van Heikant komt, buigt bijvoorbeeld boven de Binexfabriek te Koewacht af. (is de hoge schoorsteen het baken?) Bart Dominicus, Vogelzangstraat 48a, Stekene. B. OOST ZEEUWS-VLAAMS VERLEDEN, door F.L. Tombeur. Reeds jaren bezoek ik regelmatig de kreken in Oost Zeeuws-Vlaanderen. Een steeds groeiende bekendheid en vertrouwdheid met deze gebieden heeft mij er toe aangezet mij ook te verdiepen in hun wordingsgeschiedenis. 41.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1972 | | pagina 5