EEN INVENTARISATIE VAN DE BROEDENDE STELTLOPERS-IN ZEEUWS-VLAANDEREN (1966 - ,1968) EN IN OOST ZEEUWS-VLAANDEREN (1971 J. van Impe G-edurende de maanden april-juli 1966, 1967, 1968 en 1971 doorkruiste ik met mijn wagen vele malen Z.-Vl. op zoek naar broedgevallen van de zo aantrekkelijke steltlopers. Hierbij reed ik, door een landschap dat elke natuurliefhebber warm aan het hart ligt, meerdere duizenden km. De bedoe- ling was een zo volledig mogelijk overzicht te krijgen omtrent een belang rijk deel van de broedvogelstand van een gewest, dat aan snelle en voort durende landschapswijzigingen onderhevig is. Nu aan het Atlasprojekt in Oost Z.-Vl. ijverig zal worden meegewerkt, bleek het nuttig de resultaten van deze telling te doornemen, alhoewel zij de absolute juistheid niet kunnen bereiken. Daarom mogen zij veeleer >&ls een handleiding worden be schouwd. Zeker is ook, dat enkele interessante hoekjes de telling zijn ontgaan. De werkmethode was eenvoudig. Elk gebied werd gedurende het broedseizoen zeker tweemaal bezocht, veelal drie of vier maal. Na elk bezoek is de voorlopige telling aangevuld of verbeterd. De inventarisatie gebeurde voorzichtig: de broedplaatsen zijn zo weinig mogelijk betreden en naar nes ten is niet gezocht. Mits enige ervaring is uit het gedrag van onze stelt lopers een duidelijke aanwijzing te krijgen omtrent broeden of niet broe den. Zeker kleeft aan deze voorzichtige methode een fout, maar deze weegt „.niet op tegen een verstoring, veroorzaakt door een onbedachtzaam optreden. Van harte een dankwoord aan Dhr. van der Zande, die mij vriendelijk de resultaten van zijn Saaftinge-onderzoek 1968 liet geworden en aan Dhr. van den Steen, die mij aantallen over Canisvliet en omgeving opstuurde in een verslag. Dhr. Riemslag had enkele waardevolle inlichtingen omtrent de broedvogelstand van de Braakman. Volgende gebieden werden in de tellingen opgenomen: West Z.-Vl.: de gebieden door Enkelaar (1967) als belangrijk opgegeven. Voor niet bezochte plaatsen (Baarzande, Bükke en enkele andere), werd een correctie ingevoerd. Deze steunde op aantallen, gegeven in het werk van Enkel aar, - Oost Z.-Vl.; Braakman (buiten- en binnendijks, met vergaarbekkens en kreekje van Mauritsfort spuikom Terneuzen; spuitvelden Terneuzen-Oost (I); spuitvelden aan baan Tcrneuzen-Sluiskil (I); voormalige kreek van Philippine; O putten aan de glucosef abriek te Sas van Gr ent Zwartenhoek; spuitvelden en grote kreek te Axel; kreek van Othene; schorren van het Hellegat; kreken te Boskapelle (Ruisende gat), te Reuzenhoek (Polderse kreek) en te Stoppeldi jk (Koegat Putting; G-rote Vogel te Hengstdijk; G-root en Klein Eiland met Boskreek; vochtige weiden tussen G-raauw en Paal (I); kreken van Graauw en Vlaamse Kreek (II); schorren ten noorden van Kruispolder; kreek van Zestig Voet. (I) thans verdwenen. - (II) werken in 1171, dus abnormaal lage aantallen. Resultaten De kievit was niet betrokken bij het onderzoek. Voor bontbekplevier en Watersnip kreeg ik geen aanwijzing ven broeden, alhoewel dit niet was uit gesloten, zeker voor do laatste. Zoals te verwachten, bleef het broeden van de kemphaan mysterieus (zie verder). 41

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1973 | | pagina 3