107.
Dat zijn natuurlijk erg waardevolle gegevens om enig
idee te krijgen hoe de k.u,-en stand vroeger was.
Dergelijke meldingen heb ik ingedeeld bij de kategorie
"totaal aantal bekende paren", (lijn B in de grafiek)
omdat achteraf niet meer te achterhalen is, in welk jaar
ze wel en in welk jaar ze niet gebroed hebben.
Met "totaal aantal bekende paren" worden zekere en ver
moedelijke broedparen, en paren waarvan het broeden niet
kon worden vastgesteld, bedoeld.
Van '57 tot en met '62 hebben vooral de heren H. Enkelaar
en F.K. Haak gezorgd voor meldingen van broedgevallen.
Na '65 poogt in het bijzonder de heer Grootjans (met me
dewerking van vele anderen) de geheimen van de k.u,
bloot te leggen. Volgens de grafiek blijkt dat trouwens
aardig te lukken, er zit de laatste jaren duidelijk een
stijgende lijn in het aantal broedgevallen, wat overigens
ook (gedeeltelijk) veroorzaakt kan zijn door een zich
herstellende k.u.-en stand.
Opmerkingen bij de grafiek.
- Het zal duidelijk zijn dat de grafiek niet geheel over
eenkomt met de werkelijkheid.
Ten eerste worden er altijd paren over het hoofd gezien
toch zeker bij zo'n verborgen levende vogel als de k.u,
Ten tweede is er niet altijd even intensief gespeurd
naar de k.u. Indien in de jaren '50 het onderzoek naar
de k.u. net zo intensief geweest was als de laatste ja
ren, dan zou de grafiek in die jaren heel wat meer kop
pels aanduiden,
- De grafiek geeft geen scherpe daling van het aantal
paren na de strenge winter van _jê2-'63, terwijl dit
landelijk wel gekonstateerd is Vóór de strenge
winter 3500 en erna nog slechts 300 a 500 broedparen
in Nederland1
Eveneens een teken dat voor '65 de belangstelling voor
de k.u. op een laag pitje stond.
- Volgens de heer S. Braaksma waren '69 en '73 slechte
muizenjaren, en was ,rj6 plaatselijk een slecht muizen
jaar
Deze slechte jaren zijn in de grafiek goed terug te
vinden.
1) Zie "Kerkuilen wel en wee" door S. Braaksma en 0. de
Bruijn, in Vogeljaar van april 1974.