das van Koolmezen kan erg variëren. Zou het mogelijk zijn om wijfjes altijd te herkennen? Het antwoord op zulke vragen is te vinden door in een museum een grote serie Koolmezen met elkaar te vergelijken. Men krijgt dan een indruk van de variabiliteit van beide geslachten en kan vaststellen of mannetjes met naar verhouding weinig zwart op de onderzijde nog van wijfjes zijn te onderscheiden. Veel van de antwoorden op dit soort vragen zijn natuur lijk ook te vinden in boeken, die eens geschreven zijn op grond van een studie in het museum. Het is misschien leuk te vermelden, dat de vogelafdeling van het Zoölogisch Mu seum in Amsterdam meewerkt aan een nieuw standaardwerk over de vogels van Europa, dat in Engeland zal verschij nen, Zo zullen bijzonderheden over sommige van door "De Steltkluut" verzonden vogels hun weg naar de literatuur vinden. Naast verschillen tussen de geslachten bestaan er ook verschillen tussen jongere en oudere vogels. Bij sommige soorten, zoals de Zilvermeeuw, zijn wel vier jaarklassen te onderscheiden. Anderen, zoals de Huismus lijken enkele maanden nadat ze zijn uitgevlogen sprekend op hun ouders, Vooral vogelringersdie de vogels levend in handen krij gen is het van belang, dat ze'over goede leeftijdskenmer ken kunnen beschikken. Bij het zoeken naar zulke kenmer ken kan een verzameling "balgen" (zo worden de voor stu die geprepareerde vogelhuiden gewoonlijk genoemd) goede diensten bewijzen, Het verenkleed van alle vogels wordt regelmatig ver nieuwd door het uitvallen van oude en de groei van nieu we veren, de rui. De periode van rui is voor de meeste vogels niet gemakkelijk. Ze kunnen vaak iets minder goed vliegen en hebben veel voedsel nodig om de nieuwe veren te kunnen vormen. De rui moet daarom op de meest gunstige manier worden ingepast tussen de andere jaarlijks terug kerende activiteiten: het broedseizoen en de trek. Onder zoek dat mede met behulp van onze verzameling werd ge daan, heeft bijvoorbeeld aangetoond dat veel noordelijke steltlopers na de broedtijd een deel van hun trekweg af leggen en dan in het rustige en voedselrijke gebied van de Waddenzee of de Delta hun rui doormaken voor ze verder reizen. Eén van de vele argumenten om de getijde-gebieden in ons land ongemoeid te laten is dus gebaseerd op het werk met onze museumcollectie. De kern van het wetenschappelijk onderzoek op het museum is de vraag naar het ontstaan van soorten en ondersoorten 112.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1977 | | pagina 26