ben ik ze trouwens ook uit het oog verloren. Op het ogenblik, eind september '77» zie ik er nu en dan nog maar één, de rest zwerft zeker ergens langs de Schelde-oevers of op de zandplaten. Hoewel er het hele jaar door flinke aantallen kok meeuwen vertoeven heb ik slechts éénmaal het nest ervan op de Landtong geweten, ik meen zo'n 2 3 broedseizoenen terug (dus in '74 of '75). Het was "gebouwd" op een achteloos neer geworpen hoopje grond tegen een hoop natuursteenblokken. Ik meen nog te weten, dat er ook maar één ei in lag en ik weet voorts niet of het wel is uitgekomen. Maar elk jaar, in juni-juli ongeveer, verblijven er toch wel een honderd-tal volwassen en jonge kopmeeu- wen op de Landtong. Veelal zitten ze vrij dicht bij elkaar langs de westelijke waterkant, in de luwte van de loodsen of een hoop reserve materiaal en veelal ligt het terrein ter plaatse onder de veren van de ruiende meeuwen. Ik geloof wel dat er daar overnachten maar iedere avond zie je ze tesamen met zilvermeeuwen en mantelmeeuwen richting Schelde ver dwijnen. Waar zouden die slapen? Of ze slapen is ook nog een vraag. Vaak als ik 's nachts of 's avonds laat op de sluis kom vliegen er nog een stelletje rond of ze zitten in het licht van de aangebrachte lampen langs het loopdek op de voor de sluis staan de geleidewerken. Op de geleidewerken en de meerstoelen in het kanaal bij de Landtong zitten vaak tientallen zilvermeeu wen en enkele mantelmeeuwen, enorme beesten. Als we de meerstoelen controleren op gebreken e.d. vinden we vaak botjes, grote ballen met schelpjes, haartjes, beentjes en kapotte krabben; het afval van een meeu wenmaaltijd. Ik heb ook eens gezien dat een zilver meeuw een eende-ei in zijn snavel meenam. Veelal zijn het jonge meeuwen, waarschijnlijk zoeken ze hun voedsel nog niet zo ver van hun "uit-het-ei-ge- komen" plaats en komen ze landinwaarts, dus naar de omgeving van de Landtong om uit te rusten of een lekker hapje, opgevist uit de voorhavens, te veror beren. Ze vliegen ook wel verder naar de vuilstort- 3 8

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1978 | | pagina 24