plaatsen bij Sluiskil en Philippine, waar je ze bij honderden kunt ziengoede opruimers denk ik. Veel leuker dan het groot en stoer voorkomen van de enorme meeuwvogels is het kittige, vlugge en ijverige gescharrel van pleviertjesDie welke ik hier her ken is de bontbekplevierdie slechts met enkelen op de Landtong komen, de kleine plevier, waarvan er in de toptijd mei, juni een 20-tal verblijven en later in het seizoen, dus ongeveer in juli, de strandpleviertjeszo'n stuk of 10 dacht ik. Ik heb wel nestjes gevonden, een ondiep kuiltje in de harde schelpachtige, zanderige grond, veelal met wat grotere stukjes schelp erbij. Het vinden van zo'n nestje is vrij moeilijk want de eitjes vallen haast niet op vanwege hun kleur en omdat ze maar zo groot zijn als een kiezelsteentje. Maar als je stilletjes neerzit en uitkijkt zie je vaak na korte tijd hoe het vogeltje, omslachtig, steeds eenzelfde plekje opzoekt en als je dan een opvallend steentje of polletje gras in de buurt, waar het vogeltje neerhurkt, in je opneemt kun je het nestje, als je er naar gaat zoeken, wel vinden. Nu moet ik weer tot mijn spijt bekennen dat ik niet precies weet hoeveel nestjes er van één van de drie genoemde soorten op de Landtong voorkomen. Van de bontbekplevier weet ik het niet, van de kleie ple vier 6 en van de enkele weken later aanwezige, ongeveer tegelijk met de visdiefjes broedende, strandpleviertjes telde ik er op een avond, toen ik het gedoe zo maar eens zat af te kijken, ook een stuk of 6 die steeds naar een zelfde plaatsje scharrelden en daar neerhurkten. Van eentje heb ik ook het nestje bekeken, een ondiep kuiltje met daarin 2 eitjes, bruinig-geel-wit met spikkeltjes. Eén nestje van de kleine plevier, vlak langs een weggetje, heb ik diverse avonden, tijdens het broedseizoen, kunnen bekijken. Als ik er wandelde "sleepte" pa of ma "zich moeizaam, flink aangesla gen", een tiental meters voor me "met de laatste krachten voort"tot je te dicht in zijn of haar buurt kwam, dan rende het onzijdig) en/of 3 9

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1978 | | pagina 25