(1963-1964 ruilverkaveling en kanaalverbreding waar bij het overgrote deel van het krekengebied werd volgespoten met kanaalspecie) in dalende lijn en in 1968 als broedvogel verdwenen ("Van de Steen 1968). Pas op 6-8-'72 werd weer een zingende vogel gehoord in de Ser Lippenspolder. Een van de oorzaken die heeft geleid tot deze ver dwijning uit het poldergebied was zonder twijfel de toepassing van insecticiden wat in de zestiger jaren een enorme vlucht nam (DDT) als enig zaligmakend middel, met de daardoor veroorzaakte voedselafname alsmede vergiftiging. Als tweede oorzaak kunnen we noemen landbouwmechani- sering met de daarbij behorende ruilverkavelingen waardoor de kruidenrijke weilanden met knotwilgen, meidoornheggen en overhoekjes verdwenen. Op z'n minst werden dergelijke terreinen minder aantrekke lijk door nivellering van de vegetatie als gevolg van ontwatering, een zwaardere bemesting en spuiten met herbiciden. Het is deze landschapsontkleding die, mijns inziens de hoofdreden is geweest voor de ver dwijning uit het polderland. Elders in Nederland, bijvoorbeeld Middennederland, is het nog steeds een vrij talrijke broedvogel met 950-980 paar rond 1970 voornamelijk in het zandgebied maar toch ook wel in het rivierkleigebied (Alleyn e.a. 1971)* Men zal er heus niet minder hebben gespoten maar sprong wel licht minder rigoreus om met landschapsschoonin ieder geval heeft het daar niet geleid tot een to taal verdwijnen. Het feit dat we momenteel de laat ste broedparen juist daar aantreffen waar het land schap in de loop der tijd nog wel het minst is aan getast, versterkt deze mening. Het huidige broedbiotoop bezit de volgende kenmerken: Min of meer zandig (van de klei geheel verdwenen) Kleinschalig met veel hout. Teel weiland. Een zekere mate van rust. In 1972 t/m 1977 werd een aantal terreinen waarvan we (de heer A. de Kind (dK) uit Sint Jansteen en 1 3 6

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1978 | | pagina 26