soorten in de slikken leefden en de buikpotigen, de
slakken dus, boven op de slikken.
In ruime mate worden aangetroffen de volgende
soorten
1 Platte sli.jkgaper (Scrobicularia plana)
Een tere ovale schelp, plat, gelijkkleppig en gelijk
zijdig. Twee spierindrukselséén lang en smal, het
andere vierkant of rechthoekig. Kleur grijs/wit. On
regelmatige mantellijn. Op sommige plaatsen, vooral
in jonge polders, zijn deze schelpen veel te vinden.
Leeft thans in de Schelde in de slikken. De lege
schelpen zijn massaal te vinden onder aan de dijken.
De lengte bedraagt 5ür cm en de hoogte 4 cm. In leef-
houding bevindt dit weekdier zich ongeveer 5 cm
onder het slik met één zijde rechtstandig omhoog.
Door middel van een zgn adembuis of sipho onderhoudt
het levende dier contact met het zeewater en voor
ziet zich hiermede van zuurstof en voedsel door het
water in en uit te pompen.
2. Strandgaper (Mya arenaria)
Grote en stevige schelpen, langwerpig, ovaal. Voor-
rand afgerond; achterkant uitgerekt en spits toe
lopend. De twee ^leppen sluiten niet op elkaar,
maar gapen aan weerszijden. De oppervlakte vertoont
concentrische lijnen die grof en onregelmatig zijn.
Twee spierindruksels en een mantellijn met een die
pe bocht. Het opmerkelijke bij deze soort is het slot.
In de linkerklep bevindt zich een uitsteeksel dat
past in een uitsparing van de rechterklep. Dit uit
steeksel wordt in feite gevormd door de vergroeide
cardinale tanden. Door middel van de aan dit uit
steeksel gehechte slotbanden vormen de twee kleppen
een stevig geheel. De lengte bedraagt 10 tot 12 cm,
de hoogte 6 cm. In leefhouding bevindt deze schelp
zich 20 tot 30 cm diep in het slik. In de polders
kan men ze vaak tegenkomen, vooral bij ontgravingen.
In de Braakmanpolder kan men deze nog veel vinden.
Goed geconserveerde schelpen van deze soort ver
tonen heel duidelijk de algemene kenmerken van de
tweekleppigen zoals deze al eerder zijn genoemd.
1 7 1