biicatie van de hand van RINGE (o.m, 1968) over de
ze explosie, die nog steeds nawerkt en de moeras
andijvie al heeft doen belanden in Denemarken bij Ko
penhagen en tot in Polen! Wellicht heeft deze explo
sie ertoe bygedragen, dat ook buiten Nederland de
soort nieuwe groeiplaatsen heeft kunnen vinden.
En die nieuwe groeiplaatsen moeten dan weer gelijk
zijn aan de oude, vóórdat de moerasandijvie zich wist
meester te maken van de maagdelijke, drooggevallen of
opgespoten grond. Die oorspronkelijke groeiplaatsen
zijn vooral modderige plekken langs de oevers van on
diepe slootjes, waar de planten betrekkelijk klein
blijven en nogal verspreid voorkomen (zie ook WEST-
HOFF c.s., 1971). Deze plekken zijn -net als de opge
spoten terreinen en drooggevallen gronden- aanvanke
lijk onbegroeid en daar kan de moerasandijvie zich
vestigen. Zo gauw de begroeiing toeneemt, verdwijnt
de moerasandijvie, die niet overblijvend is en telkens
opnieuw uit zaad moet kiemen.
WESTHOFF c.s. beschrijven de soort van het brakwater
veengebied ten noorden van het IJ, waaruit toch wel
enige verdraagzaamheid voor zwak zoute omstandighe
den blijkt. Dit lijkt in tegenspraak met HEUKELS-VAN
OOSTROOM (1977), die de soort juist niet op zilt
land laat groeien! Maar die tegenspraak is inder
daad schijnbaar: ook uit de verspreiding van de
soort in Friesland (VAN DER PLOEG, 1977) blijkt, dat
de moerasandijvie een duidelijke voorkeur vertoont
voor die gebieden, waar de zoutfactor afnemend is.
Recente vondsten in zuidelijk Zeeland -m.n, die op
ae schorren van Kamperland en in het Noordsloe na
de afsluiting van het Veerse Gat- wijzen o.i. hier
ook duidelijk op.
En dit kan ook de reden zijn, dat de moerasandijvie
zich na de sluiting van de zeegaten i.v.m. de Delta
werken in zuidelijke richting is gaan uitbreiden,
hoewel de aanduiding in de Flora van Nederland
vooral ten noorden van de lijn Z.-Beveland, Dord
recht, Nijmegen" (HEUKELS-VAN OOSTROOM, 1977) in zijn
algemeenheid juist blijft. De eerste vondsten zuide
lijk van Schouwen en Tholen dateren van omstreeks
1966; met de via de heer Sponselee verkregen infor-