den, moerassen, open water, zogenaamde overhoekjes etc. De verkaveling was er door de kleinschaligheid en grillige perceelscheidingen allerminst rationeel te noemen. Tel hierbij nog diverse spontaan opgegroei de struwelen bestaande uit Sleedoorn, Meidoorn, Waterwilg, Haagbêuk en Braam, diverse boomweiden, de spoorlijn en aangebrachte laanbeplantingen dan valt niet moeilijk te begrijpen dat we hier te maken hebben met een rijk geschakeerd planten- en dierenleven. Het zandgebied ten zuiden van de onverharde dwars weg is lichtgolvend en in historische tijden nauwe lijks door overstromingen en inundaties aangetast. Wel is er in de loop der tijd een dunne kleihoudende laag afgezet waarvan de dikte wisselt van 0 tot plm. 80 cm. Booreengenomen neemt de dikte van dit kleiige pakket van zuid naar noord toe. Tengevolge van diep ploegen zijn op diverse plaatsen de dekzand- ondergrond en het kleiige dek grondig vermengd en maakt de bodem er een zandige indruk. Oorspronkelijk kende dit gebied en het aangrenzende gebied ten oosten van de Waterstraat een typische verkavelings- vorm. De kavels waren er erg lang (500 tot 1600 mrt.) en smal (plm J>0 mrt.) en ze waren door tamelijk diepe maar erg smalle greppeltjes van elkaar gescheiden. Deze verkaveling is tamelijk oud en dateert al uit de periode van opbouw van na de grote overstromin gen uit de late Middeleeuwen (1585/86), die door militaire inundaties waren veroorzaakt. Het gebied had een zekere hoogteligging (dekzand) en werd m.u.v. het noordelijke krekengebied weinig aangetast; op de laagste delen werd de dunne kleilaag afgezet. We zouden de verkaveling haar oorsprong kunnen la- 139

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1979 | | pagina 45