Eveneens vonden we er een aantal scherven van een oude blauwzwar te aardewerken pot. Ten noorden van dit bos was er weer vervening en wel zo gaaf dat het leek alsof de vervener even een ommetje was gaan maken en elk moment kon terugkeren (foto 30) Zo nu en dan was er nog een eenzame stronk op de turf geworteld (C5 Den). Bij de laagste waterstand kwamen enige kleine strandjes vrij aan de voet van de turfbank NAP - 3). Op deze strandjes lagen veel schelpen en met name het aantal Strandgapers (foto 31 dat er half was ingegraven was er opvallend. Ter hoogte van boei 33 was er weinig of geen moernering meer. Een eenzame stronk van een zeer hard en zwart hout (C4 Eik) trok de aandacht (foto 32) aangezien hij voor zover wij het konden zien op de klei bovenop de turf was geworteld. Leuk was ook de vondst van een bewerkt stuk zandsteen op de turf. Dit bevindt zich thans in het Streekmuseum te Hulst. De weg terug ging langs de schorrerand die op de meeste plaatsen sterk aan afslag onderhevig is (foto 36). Hierdoor was de gelaagdheid van de bodem (foto 33) goed zichtbaar. Op sommige plaatsen was zo'n plek een wirwar van plantenwortels (foto 34). Een paar honderd meter ten noordoosten van de Noordschaapstal stootten we op een verhoging van 30 a 50cm hoog, midden in een rietveld. De plek was geheel begroeid met gras en leek op het eer ste gezicht wa.t op een dijkrestant (foto 35)» De grootste lengte was plm 40 meter en de breedte 10 meter (fig.P). Dit plekje moet nog tot in de jaren vijftig in gebruik zijn geweest als moestuin van de toenmalige schaapherder van de Noordschaapstal. Een doorsnede (fig.G) leverde op: ongeveer 5cm teelaarde; daaronder mooi rood rond geslepen puin; een dunne kleilaag met aan de onderkant weer eendunne laag puin waarna we op brak grondwater stootten. 93

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1981 | | pagina 15