van de hoogteligging?) dermate verzuurd en voedselarm dat we meer
van een Hoogveen konden spreken. Karakteristiek voor de overgang
waren Haarmos (B5) en Den (B1-2). Geleidelijk aan moet ook de top
van de dekzandrug, waarop de Eik (A5) stond (- NAP-2.80) zijn over
groeid met moerasveen. De moerasvegetaties oost en west van de rug
kwamen waarschijnlijk toen pas met elkaar in contact. De veenlaag op
de rug is plm 0.5 tot 1.0 meter dik. Ten westen van de dekzandrug
heeft de veenvorming zich tot het eind van de Romeinse tijd (plm
300 na Chr.) kunnen voortzetten. De veengroei werd waarschijnlijk
afgebroken toen er o.i.v. de zee een mariene kleiafzetting
(Duinkerke II of Oudland) werd afgezet (fig.K).
Met dank aan het Biologisch Archeologisch Instituut voor het de
termineren van de houtmonstersDe heer G.Sponselee verzorgde de
contacten en de verzending van de monsters. Rijkswaterstaat Hans-
weert verstrekte diverse voor ons onontbeerlijke getijgegevens
De heer R.Blijenberg leverde een belangrijke bijdrage in het tot
stand komen van dit verslag. Tevens moet ik hem en de andere met
gezellen op deze drie tochten danken voor hun zeer enthousiaste
medewerking.
M.A.Buise, Julianalaan 11, 4561 JA Hulst,
december 1980
DETERMINATIERESULTATEN
A.
IJSKELDER EN VOORLAND
MARLEMONT.
A1
(bovenkant veen)
Alnus
(Els)
A2
(bovenkant veen)
Betula
(Berk)
A4
(open in veen)
Alnus
(Els)
A5
(stuk wortel in veen)
Quercus
(Eik)
A6
(wortel in veen)
Betula
(Berk)
B.
SPEELMANSGAT EN VOORLAND KONIJNESCHOR
B1
(op veen)
Pinus
(Den)
B2
(op veen)
Pinus
(Den)
B3
(veen: sterk vergaan
Rietveen
(Els)
B4
(stam in veen)
Alnus
B5
(mosstengels, wellicht Polytrichum
(Haarmos)
C.
OOSTKANT SAEFTINGHE.
C1
(stam in veen)
Pinus
(Den)
C2
(stam in/op veen)
Pinus
Den)
C3
(stam in/op veen)
Pinus
(Den)
C4
(klei/veen)
Quercus
(Eik)
C5
(stam in/op veen)
Pinus
(Den)
99