t
Nu heb ik al laten blijken dat ik er blij nee ben, dat er geluk
kig nog éér. klein stukje van dit type weiland, waarvan niet
veel neer resteers, over is0 jammer genoeg heb ik vernonen,
dat er plannen zijn on de waterhuishouding van deze polder in
die mate te veranderen, dat daardoor dit weilandje en naast
liggende sloten dermate zullen worden aangetast, dat de waarde
hiervan wel eens helemaal kan verdwijnen.
Om de waarde van dit weilandje - en soortgelijke stukjes pol
der elders in de streek - te bewijzen zal ik er enkele van de
opgesomde vogelsoorten uit pikken. Het -betreft die soorten
die bovengenoemde stukjes polder niet kunnen missen.
Blauwborst, Rietgors en Kleine karekiet moeten het hebben van
rietland, ma-ar ook met riet dichtgegroeide sloten voldoen
goed. De Bosriet-zanger broedt in een dichte begroeiing, zo
als lage struikgewassen en brandnetels, meestal boven droge
grond maar wel practisch altijd in de buurt van water of voch
tige weilandjes.
Een brede diepe, practisch niet begroeide sloot zal héél wat
minder Kleine karekieten e.d. herbergen. Trouwens de Blauwborst
mogen we dan al zeker van de lijst schrappen»
Gele- en Witte kwikstaart hebben weilandjes (bodemnest) en sloot
kanten nodig. De Witte kwikstaart weet zich ook wel op andere
manieren te behelpen: rondom een boerderij zul je ze altijd wel
aantreffen, (hout- en hooimijten, steenhopen, knotwilgen, sple
ten, etc.). De Gele kwikstaart echter zit toch liever in de
buurt van een nat, drassig weilandje»
1 5 6