HERINNERINGEN VAN FLOR DE LEE UIT LILLO
een geel-bruine ondergrond met donkerbruine of ook paarse spi
raallijnen. De mondopening vertoont dikwijls paarse en/of bruine
vlekken»Jongere exemplaren kunnen licht doorschijnend zijn.
Oudere exemplaren zijn altijd ondoorschijnend. De top steekt
slechts weinig uit en is altijd naar beneden en linksom ge
kruld. Het is een stevig schelpje, soms vliezig, zeker aan de
randen. Volwassen exemplaren zijn vier cm lang en twee cm hoog.
De wetenschappelijke naam is "Crepidula fornicata" en is voor
het eerst beschreven door Linnaeus in 1758.
In die tijd kwam het schelpje hier niet voor. Het leefde toen
nog aan de oostkust van Noord-Amerika vanwaar het in ongeveer
1880 met oesterimport naar Engeland is overgekomen. Daarna
moeten de larven onze kusten hebben bereikt, zo rond 1925»
waarna er een enorme verspreiding kwam, vooral ook in de
Zeeuwse wateren. Oesterkwekers zien deze schelpen liever niet;
het zou een danige voedselconcurrent zijn voor de oesters, ter
wijl daarnaast beslag wordt gelegd op plaatsruimte waar men
oesters wil hebben.
Een bijzonderheid is nog, dat meerdere exemplaren zich aan el
kaar hechten. Zo kunnen ze een ketting vormen van wel meer
dan tien exemplaren.
Eigenaardig is ook, dat deze dieren protandrisch hermaphrodiet
zijn en dat betekent, dat ze hun leven beginnen als mannetje
en na vele overgangen zijn/haar leven eindigen als vrouwtje.
Bij zo'n gevormde ketting is het kleinste exemplaar aan de top
een mannetje en helemaal onderaan een vrouwtje. Al met al dus
wel een vreemd en eigenaardig weekdier.
Ook in de Westerschelde zijn ze goed vertegenwoordigd. Bij laag
water kan men lege schelpen altijd vinden tussen andere schel
pen. Wil men levende exemplaren zien of zelfs van die gevormde
kettingen, dan is het raadzaam te zoeken op strekdammen, zo ver
mogelijk bij de laagwaterlijn
J.J.de Vos, Marijkestraat 20, 4532 BM Terneuzen.
Opgetekend door R.Bleyenberg Nieuw-Namen.
Augustus 1980. Flor is dit jaar 79 geworden. Tusr-
sen 1945 en 1960 was hij zeehonden jager
Vanuit Lillo werd op dit dier gejaagd. Tot 1945
kwam de' zeehond nog tot vlak voor Lillo voor.
Men begon de jacht vanaf het "Paalse Gat Speel
mansgat" en trok door het Schaar van Ossenisse tot
in Terneuzen.
In de jaren '50 schoot men gemiddeld vijftien zeehonden per jacht
dag. Elke jager mocht twintig kogels verschieten, zo stond het
in het reglement al werd er zeker tegen gezondigd.
Men schoot de honden voor de huid. Daartoe vilde men ze onder
weg en gewoonlijk ging de bout terug overboord. Het gemiddelde
gewicht was honderd kilo, maar Flor heeft wel eens ooit een
kanjer van.200 kilo aan boord gehad.
1 4