dan zouden we het er mee eens kunnen zijn. Daar we natuur, dus alle ons omringende levende wezens, zien, niet als een luxe artikel, maar als een wezelijk onderdeel van ons leefmi lieu, een levensnoodzaak voor ieder, zeker niet in het minst voor de landbouw, denken we dat bovenstaande stelling wel een grote mate van waarheid bevat, maar een veel genuanceerder uitleg vereist. Natuur is niet zoiets als een videorecorder: nu we alles al hebben willen we dat er ook nog wel bij Natuur is fundamenteel, het is de oorsprong van ons bestaan en het voortbestaan ervan. Daarover zullen we nog wel eens van gedachten moeten wisselen. Dat is een afspraak die we gemaakt hebben voor de komende winter. Het branden van dijken e.d. willen we dan o.a. aan de orde stellen. Nog wat aantekeningen - Postduiven en verwilderde huisduiven - vooral de witte exemplaren trekken andere huisduiven en ook Houtduiven aan. Soort lokvogel effect. Schade vooral van verwilderde huis duiven, nauwelijks van duiven van de serieuze melker. Vraag: kunnen de gemeenten niet iets doen aan het inperken van de populaties stadsduiven? - Afweermiddelen: liefst geen plastic lappen aan stokken of ruiters. Landschapontsierend vindt de landbouw. De ouderwetse manier een geschoten vogel ophangen op het be dreigde percëel heeft weinig effect. Geplukte veren rond strooien is veel effectiever (imiteren van een plukplaats van roofvogels?). Houtduiven zijn gemakkelijker te verjagen dan de toch wat tammere huisduiven. - Een "loze" schietput/schuilhut in de greppel naast een per ceel, waar uit eens een paar waarschuwingsschoten zijn ge lost - meer dan dat hoeft niet - behoudt lang een schrik- functie - Knalapparaten zouden moeten worden voorzien van een tijd klok. Het apparaat is dan beter te "bespelen" en nachtlijke overlast alsmede gewenning kan worden voorkomen. - Afgerichte hondjes die schade veroorzakend wild van een ak ker verjagen door er eens langs te kuieren schijnen niet bruikbaar te zijn; vroeg of laat gaan ze toch achter het wild aan 130

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1982 | | pagina 24