kers op het water en langs de oevers: Blauwe reiger,
Wulp, Tureluur, Scholekster e,d. Op sommige plaatsen kun
je het water vrij goed naderen zohder zelf gezien te
worden. Als je daar gaat zitten kun je zonder schuilhut
de vogels op het water wat meer in detail bestuderen en
ook hun gedragingen volgen. Kennelijk was ik die dag
niet de enige die van het mooie weer genoot want bij het
beter bekijken van een groepje Middelste zaagbekken zag
ik dat een mannetje en vrouwtje zich al enigszins afzon
derden van de rest en grote belangstelling voor elkaar
aan de dag legden. Het lijkt alsof bij deze eendensoort
het vrouwtje een zeer belangrijke zo niet overheersende
rol speelt bij de balts.
Vorige winter was me dat onder gelijke omstandigheden
ook al eens opgevallen bij een paartje Grote zaagbekken.
Nadat het paartje zich had afgezonderd begonnen ze beide
in cirkels te zwemmen waarbij uitvoerig met de kop werd
geschud. Na ongeveer tien minuten nam het vrouwtje een
zeer vreemde houding aan: ze strekte haar hals geheel en
stak haar staart rechtop de lucht in, haar snavel werd
schuin naar beneden gehouden met het puntje net onder
water. In deze vreemde houding zwommen ze weer enige tijd
om elkaar heen waarna de paring volgdeDeze zaagbekken
waren nog maar net uit het zicht verdwenen of ik kreeg
een groepje Brilduikers te zien waarvan er twee ook dui
delijk baltsgedrag vertoonden.
Helaas kwamen op dat moment de eerste bosbezoekers luid
ruchtig kijken wat die meneer daar nu toch aan het bekij
ken was en was het met de rust gedaan.
André Bourgonje, Zaanstraat 34, 4535 GK Terneuzen.
MISLUKT BROEDGEVAL VAN DE AALSCHOLVER (PHALACROCORAX CARBO)
IN ZEEUWS-VLAANDERENEric CL.Marteijn
In West Zeeuws-Vlaanderen is de
Aalscholver een voormalige broed-
vogel; in 1922 was er een broed-
geval onder Stroopuit (iJzen-
dijke). (Enkelaar 1967).
In Oost Zeeuws-Vlaanderen is de
soort tot ca. 1940 een jaarlijkse
broedvogel geweest in één of
meerdere kolonies. De hoofdoor
zaak van de achteruitgang en
het uiteindelijk verdwijnen was
het kappen der nestbomen en tot
op zekere hoogte ook de vervol
ging. (Buise 1982).
28