BOMEN OP DIJKEN EN LANGS PERCEELSGRENZEN EEN LAST OF ZEGEN door D. Haak Velen.herinneren zich ongetwijfeld nog de periode van de meidoornhagen, de knotwilgen en de populieren op en rond elke boerderij In die tijd was het noodzakelijk dat de landbouwbedrijven een dergelijke beplanting hadden. Ze fungeerden als zon- regen- en windscherm voor al het veewaaronder toen nog veel trekpaarden. Deze paarden waren de energiebron van de landbouwer en kregen extra zorg door goed voedsel en vooral in de zomer door koel water. Dit koele water was enkel te ver-wezelijken door een zonnescherm rond de drinkputten te planten, deze "schermen" bestonden uit knotwilgen of treur- wilensoms ook een combinatie van voornoemde twee. De knotwilgen in die periode waren een zegen voor het hele landbouwbedrijf: deze bomen leverden letterlijk alles waar aan in die tijd behoefte was; een bezemsteel stuk, de knot wilg voorzag in een nieuwe; klompen gebrek, een jonge knotwilg werd geveld voor de spaanders (stukken hout die vrij kwamen bij het omhakken) en naar de klompenmaker gebracht, deze leverde voor elke twee paar klompen die uit de stam werden gemaakt, er één paar terug aan de leveran cier van de knotwilgstam De kop van de knotwilg werd na veel zwoegen in stukken gehakt en gebruikt als brandhout voor het fornuis, open haard of voor het verwarmen van de even, waarin elke vrij dag brood werd gebakken. Het gewaai van een knotwilg werd elke 4 of 5 jaar gekapt en voorzag in afrasteringspalen voor het afrasteren van stukken weide of bepaalde percelen bouwland waarop groenbemesters waren gezaaid, ter aanvulling van de bestaande weiden. De dunnere stokken fungeerden doorgaans als bonestaken in de groentetuin ter ondersteuning van klimbonen, Enkele sta ken werden jaarlijks geplant ter vervanging van oudere knotwilgen af naar gelang de behoeften van het bedrijf. Knotwilgentwijgenop een lengte gekapt van 1 meter ge bruikte men voor het aanmaken van elk vuur. Op elke boerde rij kon men dan ook een houtmijt vinden in de directe na bijheid van het stookhok. Gebonden bossen, twijgen en dunne re takken stapélde men dakpansgewijs op, zodat het geheel niet nat kon worden. Het landbouwbedrijf was in ddie tijd wat de houtvoorziening betreft en gesloten bedrijf. Populieren en andere grote bomen zijn nog steeds de groot ste windbrekers in de polder, en hierdoor de beschermers van 103

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1983 | | pagina 13