van aardappelen en suikerbieten gaan eten (Mullié en Poor ter, 1977). De verandering in verspreiding is dus vooral een gevolg van verandering in voedselgewoonte na het verdwijnen van de fonteinkruidvelden uit het IJsselmeer. De eerstejaars jongen blijven de gehele winter in gezelschap van de ouders. Deze jongen zijn nog vuilwit van kleur en zo doende gemakkelijk te onderscheiden. Zo is het gemakkelijk te bepalen uit hoeveel jongen een familie bestaat. Gebleken is dat het percentage juvenielen in Noord-Nederland lager ligt dan in Zuid-Nederland. Oudere jongen kunnen zich meer dere winters lang bij hun ouders voegen in het winterkwartier. In Engeland is geconstateerd dat een jong 5 jaar de winter in gezelschap van de ouders doorbracht. De oudere jongen brengen de broedtijd in eikaars gezelschap door ergens bui ten het broedgebied. ZEEUWS-VLAANDEREN Voor zover we na hebben kunnen gaan werden de eerste Kleine zwanen in Zeeuws Vlaanderen waargenomen op 29-2-1 94-8 12 ex. te SaeftingheVan regelmatig voorkomen is pas sprake sinds 1954. De soort werd vanaf dat jaar en vooral vanaf 1956 tot en met 1960 jaarlijks in de Braakman waargenomen. Suetens e.a. (l96l) vermelden hierover: -Het is slechts vanaf de langdurige koude in januari/febru ari 1956 dat hier min of meer regelmatig wordt gepleisterd door een groep (of een gedeelte) van. ongeveer 35 Kleine zwanen, die in 1955-1956 11 éénjaarsevogels bevatte; in 1957-1958, 6 op 16 die hier die winter verbleven, in 1958- 1959 slechts 6 op 20, doch in 1959-1960 opnieuw 10 op 33.- 31

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1985 | | pagina 17