Afgebrokkelde schorkanten een Philippiense visserboot tuffend langs zijn netten. Traag legt de deining van de rivier zich tegen de steile, afgebrokkelde schorkanten en op de uitgestrek te slikken. Verder is het doodstil en er is geen sterve ling te zien. Omstandigheden als deze zijn bijzonder geschikt om afscheid te nemen van iets, waarvan men sinds lang heeft gehouden. Ik ben op weg om afscheid te nemen van de Braakman. Aan de andere zijde, recht tegenover me, rijzen prozaïsch lange heipalen, hijs kranen en armen van draglines hoog in de lucht. Dat is de reden van het afscheid. Want daar, tegen de dijk van de Nieuwe Neuzen-Polder, is de inpoldering van de Braakman begonnen. Ruim 1400 ha mooie, karakteristieke schorrenflora beleeft hiermee zijn laatste ongerepte zomer. Voor dat de adem van een nieuwe lente over slikgras, zee kraal en zeebies zal gaan, zal, zoniet alles nog, dan toch al veel van dit stuk Scheldenatuur gevallen zijn onder de scherpe messen van ploeg en bulldozer. En dit af scheid van de Braakman kan niet beter zijn dan door een tocht te maken langs zijn oevers en, waar mogelijk, dwars door zijn flora. Van het punt af waar ik sta, boven op de dijk, is bijna heel de Braakman te overzien. Recht voor me staan de torens van Terneuzen, meer Zuidelijk blaast de stikstof fabriek van Sluiskil zijn witte condenswol- ken naar de blauwe hemel; ver in het Zuiden is de toren van het Belgische stadje Bouchaute en hier achter me, in West-Zeeuws-\ laanderen, die van IJzen- dijke en Biervliet. Tussen deze punten ligt het uitge strekte schor van de Braakman, dicht begroeid, door sneden met geulen ,en kleinere kreken. Als een zilve ren slang kronkelt de brede vaargeul langs de Ooste lijke oever, tot ver beneden in Philippine toe. Op 22 Januari 1440 drong hier bij een hevige storm de watervloed naar binnen en verzwolg met man en muis de dorpen Huigersluis, Steekerk, Hertingen, Peerboom, Moerkerk en St. Janskapel. In de loop der tijden is het verzwolgen gebied aanzienlijk verkleind, doordat het door de sterke aanslibbing in de vorige eeuw mogelijk werd langs de randen grote stukken in te polderen. Toch is er nog een flink gebied over, in het geheel een dikke 1500 hectare. Bij het haventje van Biervliet, klein en verlaten gat, daal ik de dijk af en ga het hier nog smalle schor op. Daarna, tussen schor en rivier, is een tamelijk breed slik, niet slap, maar door vermenging met zand stijf en goed begaanbaar. Overal liggen de typische kriii- keihoopjes van de zandworm of zeepier (Arenicola marina). Op alle stijve slikken langs de Schelde, die bij vloed onderkomen, zijn deze hoopjes te vinden. In het water zweven slibdeeltjes en deze neemt de zandworm bij vloed op, haalt er in zijn darmkan; al de voedselbestanddelen uit en perst de rest, als de eb invalt, weer naar buiten. Zo ontstaan deze karakteris tieke, gedraaide hoopjes, die de slikken het eigenaar dig cachet verlenen. Naarmate ik meer en meer naar rechts ga, naar bet midden van de monding, wordt het slik slapper ?n slapper. De voeten zakken tot over de enkels in de slibberige modder, voor ze vaste grond vinden. De hoopjes van de zeepier verdwijnen, want zij leeft al leen in meer vaste, zanderige bodem. In de plaats daarvan overal bloeiende bossen slikgras (Spartria stricta), de hoofdplant in de Braakman. Zij is trou wens een typisch bewoner van de Zeeuwse wateren. Overal langs de Schelde, waar in dijkhoeken en achter bazalten pieren en zeeweringen maar een beetje aan slibbing begint, is het slikgras te vinden. Vooral hier in de Braakman is ze dus wel zeer sterk vertegenwoor digd; bijna de gehele oppervlakte, van de monding tot aan de Isabellasluis in het uiterste Zuiden, is er mee begroeid. Het slikgras is dan ook een slibvanger eerste klas. Op de slikken staat ze in meer of minder grote bossen wijd verspreid. Bij vloed ziet men alleen de toppen van de stengels boven het water uitsteken. Als dan daarna de eb invalt en het water terugloopt, blij ven de slibdeeltjes achter en tussen de stengels han- gen. Zo vormt zich gaandeweg een klein eilandje, dat, wat groter geworden, spoedig genoeg bevolkt is met andere zilte flora als Engels gras, zeekraal en lams oren (Limonium vulgare). In de loop van de tijd i groeien dan deze eilandjes aan elkaar, worden steeds hoger, en dit is dan het proces van schorvorming. Juist hier in de monding van de Braakman is dit in j alle stadia heel goed waar te nemen. Hoe verder ik naar het Zuiden ga, hoe weelderiger I de vegetatie wordt. Door de brede geulen met steile, i afgebrokkelde en gedeeltelijk ondermijnde wanden komt de vloed opzetten, snel en geruisloos. Soms kla tert een watervalletje, waar een kleine kreek zijn hel der water in een diepere geul stort. In halfdroge plas- I jes en in lage gedeelten, waar de bodem vet is en voch- i tig, woekert zeekraal (Salicornia herbecea), ook al e n uitnemend slibvanger, een korte, tamelijk dikke spriet met een mooie, diep-groene kleur. In vele gezinnen langs de Schelde wordt in een bepaalde periode, meest al in de voorzomer, de zeekraal gegeten als groente. 8 2

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1986 | | pagina 20