Gaandeweg wordt ook het slikgras hoger en steviger;
het heeft hier, in het hogere schor, een heel wat ge
makkelijker leven dan zijn broeders, de pioniers bij
het water, die als vooruitgeschoven posten aan het
front, de wisselende getijden weerstaan en veel meer
aan harde winden en onstuimige golven zijn bloot
gesteld. In het midden van de Braakman ontdek ik,
langs de rand van een brede geul en tussen bossen
slikgras in de kil van een tamelijk ondiepe kreek een
aantal mooie exemplaren van de zeeaster, verderop
-taait wat zeebies te trillen in de wind. Het is hier
heerlijk in de immense ruimte onder de blauwe hemel.
an over de Schelde komen enkele cumuluswolken
achtig aanzetten; er is meer wind gekomen en in de
blinkende vaargeul, links van me, waar een Bouchaut
se vissersboot huistoe tuft, bewegen korte, driftige golf
jes.
Als ik na enkele uren dwalen door dit eenzame,
ehilderachtige gebied, en onder dat dwalen moet wor
den verstaan zowel de bochtige wandelgang langs
huizend kronkelige geulen als het uiterst vermoeiende
baggeren door drassige gedeelten met zuigend slik, de
Zuidelijke oever nader, is het schor allengs volkomen
dichtgegroeid. Afgezien van wat onbeduidende kreek
jes is hier de bodem vrijwel egaal, hier en daar stijf
slik nog, maar meestal zeeklei, begroeid met zeegras,
iamsoren, zeekraal en melkkruid. Het slikgras staat
hier dicht en hoog en bemoeilijkt het lopen. Ik wor-
Enkele cumuluswolken komen luchtig aanzetten
Schor en schapen
stel naar de dijk, nu en dan trappend op roestige gra
naatscherven, souvenirs nog uit 1944, toen hier hard
gevochten werd. Bij de Isabellasluis, dichtbij de dou
anepost, want het Nederlandse gebied ten Zuiden van
de Braakman is slechts enkele honderden meters
breed, vind ik weer het zeer schilderachtige haventje
van Bouchaute terug. Tenminste, eens is dit een ha
ventje geweest, want het is nu, afgezien van een geul
tje van nauwelijks anderhalve meter breed, volkomen
dichtgeslibd. Meerpalen en dwarsbalken zijn nog aan
wezig, maar het is geheel en al overwoekerd door het
slikgras.
Mooi zijn de zwaar-verweerde, houten scheepjes van
Bouchautse vissers, die hier wie weet hoeveel jaren al,
met halfverteerde touwen gemeerd liggen. Het is een
pittoresk tafereeltje, iets van een oude, donkere ets.
Van dit haventje af loopt een klein kanaal naar de
vaargeul in de Braakman. Bij de monding hiervan is
juist de Bouchautse visser, die ik bij het begin van
mijn tocht waarnam, aangekomen; mannen en vrou
wen lossen zakken met mossels, die ze over de dijk
slepen in gereedstaande vrachtauto's.
Blikkerend in de zon slingert de geul zich langs het
prachtig groen van de schorren naar de verte; de
zeilende, witte wolbalen aan de hemel vormen een
grotesk décor. Even rust ik uit aan de dijk bij een
oude schaapherder met een kudde schapen en twee
vervaarlijke herdershonden. Het is nog een herder van
het echte ras, zoals ze hier en daar langs de Schelde
nog wel te vinden zijn, gewapend met een stok en een
kruik water over de schouder, alle dagen dwalend
langs schor en dijken. In zijn lenig dialect, al heel en
al Vlaams in wezen, vertelt hij over schor en schapen
en over de inpoldering, die hem hier binnen afzien
bare tijd van het toneel zal verdrijven.
Het haventje van Philippine, genoemd naar Philips
II, die het plaatsje juist vier honderd jaar geleden
liet bouwen, waar eens druk vertier was van binnen
lopende vissers en biedende kooplui, is eveneens ge
heel dichtgegroeid. Het halfvergane wrak van een
vissersboot ligt er midden in, boegspriet en boorden
omgroeid met slikgras. Na de ronding van het Axelse
gat versmalt zich het schor en weldra loopt de vaar-
83