Met uitzondering van de Zwartwordende Wasplaat (Hygrophoru concius) zijn alle wasplaten in Zeeuws Vlaanderen zeldzaam De Meijer (1983) vond tijdens zijn inventarisatie slechts twee "objecten" die mogelijk onder de noemer "Hygrophorus- grasland" geplaatst kunnen worden. Het betreft een gras landje (ca. 1 ha) langs de Braakmankreek met soorten Hacutoconicus (Puntmutswasplaat) en H.conicus (Zwartwor dende Wasplaat) en een grasland (ten dele beweid) in de Kievittepolder (2 ha) bij Cadzand met Hpsittacinus (Pap egaaizwammetjeen 5 soorten satijnzwammenVerder vond hij het Vuurz^ammetje (H.miniatus) in een sloottalud bij Zuiddorpe (5 m een mycologisch zeer interessant plekje, één van de allerlaatste heiderelicten van ons gewest. Hij sluit echter zeker niet uit dat er nog meerde re soorten gevonden kunnen worden en van de drie bekende soorten nog meer vindplaatsen (pers.med. de Meijer). Zijn inventarisatie concentreerde zich vooral op het bos. Richten we onze aandacht wederom op ons weilandje bij het Groot Eiland Als de betrokken paddestoelen juist zijn gedetermineerd, hetgeen heden niet meer te. controleren valt aangezien er geen materiaal is verzameld, dan kunnen we het direct als "Hygrophorusgraslandbenoemen. Hpsittacinus wordt in Nederland vrijwel uitsluitend in betrokken milieutype aan getroffen. Beide soorten zijn minder karakteristiek maar komen er toch frekwent in voor (Arnolds 1 980Het voor komen toendertijd van enige hogere planten als Bevertjes (Briza media) en stijve Oogentroost (Euphrasia stricta) wijst ook op een dergelijke stabiele situatie. Deze soor-r, ten vertonen in oecologisch gedrag een zekere verwantschap met de wasplaten (Arnolds 1980 Aan de mogelijkheid dat het voorkomen in de herfst van 1974 van drie wasplaatsoorten een éénmalige "toevallige" gebeurtenis is geweest hoeven we niet te denken. Het op treden van paddestoelen en planten is nooit "toevallig" omdat alle soorten oecologische eisen stellen. Het voor komen van wasplaten schijnt vrij "constant" te zijn (Arnolds 1980). Dit betekent dat het mycelium elk jaar vruchtlichamen vormt. Mycelia van uiterst ine onstante soorten fructificeren bijv. slechts eens per 25 jaar. De soort is dan toch al die 25 jaren lang onzichtbaar onder de grond op die plaats aanwezig geweest. Na zoveel jaar kan ik me geen juist oordeel meer vormen omtrent de toenmalige situatie. De hogere planten zijn juist gedetermineerd en diverse malen gecontroleerd in later jaren. De paddestoelen vormen evenwel de zwakke schakel aangezien er zuiver op het zicht met Lange (1974) is gewerkt. In die jaren werd het weilandje nu en dan 1 31 v

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1986 | | pagina 25