t Spinneke Ik zag een webbekezo raggefijn, met daarin een spinneke. Het ving daarin wat klein venijn en 't had er zo zijn zinneke. Het spon en spon 't zilvren rag, dat hij ijverig samen bond, op die mistige neveldag, in de vroege morgenstond. 't Spinneke, 't kon niet rusten, het rende, rende heen en weer. Het vierde al zijn lusten, op het spinrag, keer op keer. Eidoch, ik zag een mensenhand, abrupt het bouwsel doen verdwijnen. Ach, het spinneke, 1t had zo het land, weg was zijn webbeke, zo raggef ijne En ik dacht, o mensenkinneke zo vergaat ook soms Uw leven. Een webbeke, met daarin een spinneke, 1t Gaat stuk,het duurt maar even. 172

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1986 | | pagina 34