DE GEVOLGEN VAN HET BIJVOEDEREN
VAN MATKOP EN KUIFMEES E.G. BORM
M.A.Buise, Julianalaan 114561 JA Hulst.
Literatuur
Cramp S.& KELSimmons1985Handbook of the Birds of Europe
the Middle East and North Africa, Volume 4. Oxford - Uni
versity Press.
G-lutz von Blotzheim U.N. KM.Bauer1980Handbuch der Vogel
MitteleuropasBand 9. Wiesbaden - Akademischen Verlags-
gesellschaft
Marteijn E. W. Vonck, 1985. Voedselkeuze van de Velduil
(Asio flammeusin WZV1 aan de hand van braakbalanalyse
Het Duumpje 11: 11.
In het blad Ornis Scandinavia werd in 1980 een artikel gepu
bliceerd van Anders en Bromssen en Christer Jansson, dat als
merkwaardig en leerzaam moet worden beschouwd in verband met
de discussie over het bijvoederen van vogels, waarover enkele
jaren geleden een artikel in de Steltkluut verscheen.
De beknopte inhoud van bedoeld artikel vindt U hieronder
weergegeven
Vóór en tijdens 2 broedseizoenen (1976 en 1977) werden de
mezen bijgevoederd in een gebied met een oppervlakte van
1 8 km^
Het totale gecontroleerde gebied was 5*5 krn^ groot.
Het doel van het onderzoek was om na te gaan of de mezen
voordeel hadden van een rijk voedselaanbod vóór de broedtijd.
Het resultaat was dat het begin van de leg bij beide soorten
vervroegd werd met 2-8 dagen, hetgeen niet het geval was in
het jaar na de proef.
Het aantal eieren per nest en het aantal uitgevlogen jongen
veranderde niet veel. Wet verbeterde de fitheid, zodat de
overlevingskansen groter werden.
De nesten van de kuifmees waren iets talrijker en er was een
lichte neiging tot een tweede broedsel.
Deze proef bewees de juistheid van de stelling van Perrins
die in 1 970 schreef dat vogels in het voorjaar beginnen met
broeden zodra er voldoende voedsel is voor de vorming van
eieren. Een hogere graad van fitheid wordt verkregen door
vroege broedsels. De jonge vroege vogels hebben voorrang in
de in het latere seizoen te vormen groepen mezen en beschik
ken over meer ervaring en een betere conditie dan late jongen,
aldus Perrins
1 8