op plaatsen met enig overjarig riet. De enige soort die in
het eenjarige riet broedde was de Kleine Karekiet. Het aantal
was daarentegen belangrijk lager.
Doortrekkers en overwinteraars.
De voornaamste soorten welke van het riet aan de Westgeul,
buiten het broedseizoen gebruik maken zijn: Roerdomp, Water
ral Bruine en Blauwe Kiekendief, Baardmees, Gele Kwikstaart,
Spreeuw, Boeren- en Oeverzwaluw.
Spreeuw, Gele Kwikstaart, Oever- en Boerenzwaluw maken tij
dens de trektijd gebruik van riet om erin te overnachten.
Spreeuwen doen dit in mindere mate ook in de winter. Omdat
het riet 's winters gemaaid wordt, kunnen deze soorten in het
najaar nog wel in het gebied overnachten, maar in het voor
jaar niet meer. Het aantal overnachtende Spreeuwen bedraagt
gewoonlijk zo'n 5.000-15.000, het aantal zwaluwen kan oplopen
tot 1.200 en het aantal Gele Kwikstaarten tot 700. Het aantal
zwaluwen varieert van dag tot dag en jaar tot jaar. De vo
gels maken telkens gebruik van andere rietvelden. Het aantal
Spreeuwen en Gele Kwikstaarten is minder aan aantalsschomme
lingen onderhevig. Over het algemeen vindt er in een bepaal
de periode een geleidelijke toe- of afname van het aantal
overnachtende vogels plaats.
Tijdens de trek slapen er jaarlijks in het riet Bruine Kiek
endieven en in de winter Blauwe Kiekendieven. Beide soorten
foerageren er ook vaak. In het voorjaar komen er tot zeven
Bruine Kiendieven slapen en in het najaar tot negen. De
laatste jaren kan de soort alleen in het najaar nog maar van
het gebied gebruik maken. Van de Blauwe Kiekendief sliepen
tot en met de winter 1980/81 jaarlijks vijf tot zeven vogels
aan de Westgeul. De soort maakt jaren achtereen van dezelfde
slaapplaats gebruik. In januari 1981 werd het riet voor het
eerst gemaaid. De vogels werden hierdoor verdreven. Sinsdien
slapen er, voordat gemaaid wordt, nog slechts onregelmatig één
twee vogels.
Roerdomp, Waterral en Baardmees brengen hun hele leven in
riet door. Bij de Baardmees en in mindere mate de Waterral
ligt het aantal in het najaar hoger dan tijdens de winter en
het voorjaar. Als er gemaaid wordt verdwijnt de Baardmees uit
het gebied en weet de Waterral zich slechts in gering aantal,
in de niet gemaaide delen, te handhaven. Er werden tot 20
Waterrallen en 37 Baarmezen geteld. Roerdompen worden vooral
in de winter waargenomen. Omdat de soort betrekkelijk zeld
zaam is, waren de aantallen steeds laag. Het aantal overwin
teraars bedroeg voor het maaibeheer één k drie en sindsdien
hooguit één.
27