VOGELS IN DE PIJP Dat het artikel in het aprilnummer 1987 over dit onderwerp nog een staartje zou hebben, kon ik natuurlijk niet van tevoren weten. Vel had ik gedacht, dat er iemand van de knotploeg zou reageren en zou aanbieden eens mijn dak op te klimmen om de pijp af te sluiten met een stukje gaas, dan was het probleem opgelost. Zelf ben ik n.l. niet zo'n dak-toerist en er zijn mensen die zich op een bepaalde hoogte pas lekker voelen.IJdele hoop. Achteraf is het wel grappig dat alles is gebleven zoals het was en dat er nog meer verrassingen op komst waren. Bovendien was ook dit stukje dan niet geschreven, Op 2 maart 1987 ritselde er weer iets in de pijp. Nuchter als ik ben was mijn konklusie, goh, alweer een spreeuw. Straks kan ik een vogelasyl beginnen. Met wat gereedschap en geduld was de vogel in een mum van tijd uit z'n benarde positie verlast. Men wordt handig in die dingen. Toch even de vogel in de hand genomen. Prachtig dier, mooi op kleur, goed in het vlees, een paars getinte snavelbasis. Moet dus een vrouwtje zijn. Maar kijk, een ring! en daar staat op: Museum Sc. Nat. Bruxelles 4 nr. 14Z 44279. Zoiets set mij aan het denken. Het ringen van vogels wordt sedert jaren op grote schaal gedaan. Vooral zangvogeltjes, voor onderzoek naar trak-gedrag. Een be kend ringstation bevindt zich in het Zwin. Toch vind ik het een vreemde zaak. Terwijl spreeuwen in Belgie vanouds massaal worden gevangen voor de konsumptie, wordt ik ineens gekonfronteerd met een spreeuw die gevangen is voor het ringonderzoek. Goeie beurt van die Belgen! Dus wat doe ik. Gegevens opsturen naar het Vogeltrekstation Arnhem. Het duurde even, maar er kwam bericht! De vogel bleek op 23 december 1986 geringd in Rekkem bij Menen (V-Vl.69 dagen later vloog ze bij mij binnen, 77 km verder. Vat ze bewoog om het wat noordelijker te zoeken zal wel altijd een raadsel blijven. Misschien sprak het land waar het leven goed is haar wel aan. In ieder geval spraken we niet dezelfde taal, zodat ik ook niet aan de weet kon komen of ze het hier nu wel of' niet prettig vond. Ze beloonde me niettemin door nog een extra rondje in de lucht te cirkelen, zodat ik in ieder geval de vol doening had dat ze mijn goede bedoelingen waardeerde. Ik mompelde nog zoiets van goeie reis, maar om daar naar te luisteren had ze geen tijd meer. Het voorjaar was in zicht. V. de Koek 58

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1988 | | pagina 26