mannetje op 8.1 'vrouwtjes' (n 128). Naar verhouding werden
binnendijks meer mannetjes waargenomen dan in Saeftinghe; de ver
houding bedroeg respectievelijk 1 op 5,2 (n 31) en 1 op 9,8
(n 97). Vanwege het geringe aantal waarnemingen binnendijks kan
dit op toeval berusten.
In de periode 1967-1986 werd gemiddeld één mannetje tegen 5,2
'vrouwtjes' waargenomen (n 723) (Buise Tombeur 1988). In de
zachte winter van 1987/88 hebben naar verhouding weinig mannetjes
overwinterd. De verschuiving van de verhouding in zachte winters
ten gunste van 'vrouwtjes' en het omgekeerde in strenge winters is
een bekend verschijnsel. Normaal overwinteren mannetjes noor
delijker dan vrouwtjes én onvolwassenen. De in Nederland overwin
terende Blauwe Kiekendieven zijn afkomstig van meer noordelijk
gelegen broedgebieden. Als de weersomstandigheden daar ongunstig
worden, wijken de vogels uit naar zuidelijker gelegen gebieden
(Cramp 1980, S0V0N 1987).
Aantal overwinteraars
Het aantal in Saeftinghe vastgestelde Blauwe Kiekendieven was
onverwacht hoog. In januari werden zelfs 33 vogels waargenomen.
Sinds het begin van het landelijk onderzoek werd op geen enkele
plaats in Nederland zo'n hoog aantal Blauwe Kiekendieven geteld
(van Duin Vogelzang 1988).
Het aantal vogels wat de nacht in binnendijks gelegen terreinen
doorbracht was lager dan verwacht. Ofschoon goed vergelijkings-
materiaal ontbreekt, bestaat de indruk dat als gevolg van het zeer
zachte weer het aantal in Oost-Zeeuws-VIaanderen overwinterende
Blauwe Kiekendieven lager was dan gemiddeld. Deze indruk wordt
bevestigd door de resultaten van gebieden elders in Nederland. Op
veel plaatsen werden in de winter van 1987/88 minder Blauwe
Kiekendieven geteld dan in de eerdere onderzoeksjaren (van Duin
Vogelzang 1988).
111