DE BEEMDSPITSMUIS SOREX CORONATUS
door M.ABuise
Een "nieuwe soort" in Oost-Zeeuws-Vlaanderen.
Op grond van onderzoekingen in Zwitserland en Frankrijk wordt
sinds enkele jaren naast de Bosspitsmuis (Sorex araneus) een
tweede, hierop zeer sterk gelijkende, soort onderscheiden die de
naam heeft gekregen van Beemdspitsmuis.
Voordien beschouwde men hen als twee (karyo)typen van een en de
zelfde soort.
Deze Beemdspitsmuis heeft vermoedelijk zijn ontstaansgeschiedenis
in de laatste IJstijd, het Wurmglaciaal dat liep tot circa 6.000
v.Chr
De soort kan ontstaan zijn uit een toen geisoleerd geraakte popu
latie in Zuidwest-Frankrijk.
Van daaruit vond uitbreiding plaats in noordelijke en oostelijke
richting. Daarbij werd de Bosspitsmuis uit dat gebied verdrongen.
In Frankrijk bijvoorbeeld is de laatste soort thans beperkt tot
hooggelegen en vochtige terreinen. In Nederland lijkt de Bosspits
muis talrijker. De Beemdspitssmuis zou meer tot het oosten zijn
beperkt. Aangenomen wordt dat de Beemdspitsmuis in Nederland de
noordgrens van zijn areaal bereikt. In Belgie is de Beemdspitsmuis
juist de meest algemene van de twee, vooral in Laag- en Midden-
Belgie (Mys et al. 1977).
De soorten zijn erg moeilijk van elkaar te onderscheiden.
In Frankrijk, het hoofdverspreidingsgebied van de Beemdspitsmuis,
is het mogelijk dieren van de beide soorten op uiterlijke kenmerken
(tekening van de vacht) te herkennen. Met behulp van schedel
onderzoek (onderkaken) is het in principe overal in West-Europa
goed mogelijk, ofschoon ook dat geen 100% zekerheid geeft. Voor de
determinatietechniek wordt verwezen naar Lange et al. (1986).
Daar beide soorten in, voor zover bekend, dezelfde biotopen leven
(praktisch overal waar een, meestal dichte, bodembedekkende vege
tatie aanwezig is) kunnen ook die geen uitsluitsel geven bij deter
minatie. Naar aanleiding van een oproep (Thissen 1986) werd in mei
1987 een selektie van Oostzeeuws-Vlaams braakbalmateriaal opge
stuurd naar het Rijksinstituut voor Natuurbeheer.
Dankzij bemiddeling van J. Thissen werden door K. Mostert (Neder
landse Jeugdbond voor Natuurstudie-Zoogdierenwerkgroep) een aantal
onderkaken gedetermineerd.
Voor zover het materiaal op naam kon worden gebracht (schedelresten
uit braakballen van Torenvalk en Steenuil zijn vaak sterk aange
tast), overheerste het aandeel van de Beemdspitsmuis: minstens 63%
van het aantal specimen tegen slechts 16% Bosspitsmuis. 21% kon
niet op naam warden gebracht (n 57). Niet alleen in aantal maar
ook in verspreiding was de Beemdspitsmuis het best vertegenwoordigd
1 27