Voor wat betreft het chloridege
halte van het water in de putten
kan gezegd worden dat het over
grote deel (85%) van het totaal
aantal onderzochte putten een
zoet karakter heeft. In 73% daar
van kwamen amfibieën voor (recent
gegraven en opgeschoonde putten
zijn buiten beschouwing gelaten).
Slechts 11 putten (15%) hadden
een zwak brak karakter. Dit kwam
doordat ze min of meer in verbin
ding stonden met een sloot of een
kreek. Ook de putten gelegen na
bij de Axelse kreek waren rela
tief zout. Van deze zwak brakke
putten bleek slechts 45% bevolkt
te zijn door amfibieën. Deze ge
ringe bezetting hoeft niet alleen
afhankelijk te zijn van het te
hoge chloride-gehalte van het wa
ter. In veel gevallen was het mi
lieu van de put van dien aard
(ontbreken van vegetatie, ondoor
zichtig water) dat de kans klein
was in dergelijke wateren über
haupt amfibieën aan te treffen.
Conclusies omtrent het voorkomen
van amfibieën in relatie tot het
chloride-gehalte konden op basis
hiervan niet getrokken worden.
Vel kunnen enkele uitspraken wor
den gedaan omtrent de relatie
tussen de bedekkingsgraad van de
watervegetatie en de functie van
de put als voortplantingsplaats
voor amfibieën. Er zijn namelijk
grote verschillen geconstateerd
voor wat betreft de aanwezige wa
tervegetatie in de onderzochte
putten. Dit liep van totaal afwe
zig tot geheel dichtgegroeid. Nu
werden niet alle drinkputten als
voortplantingswater gebruikt. Zo
viel er een duidelijke voorkeur
te bespeuren voor putten met een
redelijke tot goed ontwikkelde
watervegetatie. Het doorzicht van
het water leek een ondergeschikte
rol te spelen. Deze putten bleken
over het algemeen wel bevolkt te
zijn door één of twee soorten am
fibieën. In enkele gevallen kwa
men drie soorten naast elkaar
voor (Bruine kikker, Gewone pad
en Kleine watersalamander)Der
gelijke wateren vormen ideale
voortplantingsbiotopen aangezien
amfibieën en hun larven van de
vegetatie gebruik kunnen maken
als jachtterrein, paarplaats, ei-
afzetting, schuil- en rustplaats