kikkers, waterspitsmuizen en
(onvermijdelijk door grotere
soortgenoten.
Voedsel
Larven eten vliege- en mugge-
larven; volwassen exemplaren eten
vliegen, muggen en soms ook
vlinders.
Verspreiding.
Sommige soorten stellen hoge
eisen aan hun biotoop, o.a.
Beekjuffer. Andere soorten zijn
minder kieskeurig, o.a. Bloedrode
Heidelibel. Sommige soorten heb
ben de gewoonte zich over grote
afstanden te verplaatsen
(trekgedrag).
Territorium.
De meeste soorten hebben voor
zichzelf een terrein afgeschermd
dat fungeert als jachtgebied. Dit
wordt zoveel mogelijk gevrijwaard
van andere mannelijke of vrouw-
li jke soortgenoten.
Menselijke invloed.
Van de 60 in de loop der tijd
waargenomen inheemse soorten
zijn er een aantal verdwenen of
worden bedreigd (47%). Deze
teruggang is grotendeels te
wijten aan verzuring, eutro
fiëring, ontginning van specifieke
biotopen (heide, vennen, enz.) en
kanalisatie. Anderzijds zijn er
soorten die zich hebben weten
aan te passen, de zogenaamde
cultuurvolgers.
Het onderstaande te omschrijven
als het produkt van systematisch
onderzoek zou veel te ver gaan,
veeleer is er sprake van gericht
kijken, met een langzamerhand
meer systematisch karakter. Sinds
1989 worden bijvoorbeeld regel
matig een aantal gebieden geïn
ventariseerd welke representatief
zijn voor de in Oost Zeeuws-
Vlaanderen voorkomende land
schapstypen (met uitzondering
van de schorren). Tevens is er
een (nog) zeer bescheiden netwerk
van waarnemers opgezet. Wat
betreft beschikbare litteratuur
wil ik nog vermelden dat
specifieke publikaties over
libellen in Zeeland, laat staan
Zeeuws-Vlaanderen zeer schaars
zijn. Ik heb gebruik gemaakt van
'n tweetal artikelen (1).
De aanwezigheid van (pleistocene)
dekzandlagen met zoet, matig
voedselrijk water, maakt ons
gebied tot de parel aan de
Zeeuwse libellenkroon. De overige,
veelal met jonge zeeklei bedekte
gebieden kunnen gezien de aanwe
zigheid van veelal enigzins brak
en zeer voedselrijk water, als
libel-onvriendelijk gekenschetst
worden.
124