oversteek van de Eerste naar de Tweede Platte Plaat,
richting Noordoost. Het lukte dan ook om zo terecht te
komen bij de Van der Zande-geul, de vroegere
verbindingsgeul
Het werd licht en de mist loste wat op, het werd
zelfs zacht weer. In het Hondegat werd duidelijk dat het
water op komst was en we gingen richting Klein Hondegat.
Eenmaal daarover stonden we veilig en kon het water ons
niets meer doen. Wat ons in het bijzonder opviel tijdens
onze tocht waren de Grauwe Ganzen die wij als gevolg van
de dikke mist tot op zo'n 50 meter zonder verstoring
passerden. Kleine groepen van 10 en minder zaten veelal
samen op oeverwallen langs de geulen. Op de platen zaten
groepen van wel honderden, bijna allemaal Grauwe Ganzen.
Op de platen zelf gingen we kijken naar de uitwerpselen
van deze vogels. In sommige keutels ontdekten we
duidelijk de resten van strandkweek, een taaie grassoort
die veel op de oeverwallen groeit. Men kan zich indenken
hoeveel tonnen gras daar verorberd worden.
Aan een steile kant in het Hondegat zien we een tiental
Grauwe Ganzen fourageren. Later bemerken we op deze plek
grote gaten in de grond en het slijk rond de zeebies-
planten. Hier hadden de ganzen duidelijk de jonge
zeebiesknollen geoogst. Wij zagen ook de beslijkte
koppen van de ganzen. Ook de uitwerpselen zijn hier
duidelijk anders: donkerbruin als gevolg van het feit
dat de zeebiesknol op het menu van de gans staat.
Verderop zien we dat grote velden zeebies reeds door de
ganzen 'geoogst' zijn.
Winter 1988 maakten Jean en ik ongeveer dezelfde
tocht. Wat ons nu in 1989 opviel was dat de vogels
minder schuw waren, langer bleven zitten. Ook in aantal
waren ze vooruitgegaan ten opzichte van 1988.
Het niet bejagen van deze vogels maakte ze veel
rustiger
Ook opvallend waren de vele duizenden ganzen die op de
platen tussen het radareiland en het schor zaten en die
waarschijnlijk bij hoogwater ook het schor inkomen,
's Zomers was ons al het achterwege blijven van de
zeeaster opgevallen. Als wij in september 1988 een tocht
maakten waren onze groene hemden geelgekleurd door het
stuifmeel van de zeeaster. Deze afname van de zeeaster
was ook duidelijk te merken bij de imkers. Uit navraag
bleek dat er weinig of geen honing gehaald was vanuit
SaeftingheTijdens onze wandeltocht bemerkten we
trouwens weinig vraat aan de zeeaster, maar de jonge,
sappige scheuten waren uiteraard toen nog niet aanwezig.
Jammer valt hier op te merken dat de Selenapolder
in kuituur gebracht is omdat het met Saeftinghe toch een
onlosmakelijk geheel vormt. Het kan alsnog begraasd
127