Ook van vogels die zo ver wegtrekken dat ze de koude in
West-Europa niet meer kunnen ervaren, kan door omstan
digheden in de overwinteringsgebied het aantal afnemen.
Een voorbeeld hiervan is de droogte in de Noordafri-
kaanse overwinteringsgebieden (Wammes et al. 1983). Het
is niet in alle gevallen duidelijk voor welke soorten in
de Koudepolder dit opgaat. In ieder geval niet voor de
meest karakteristieke soorten van het gebied: Slobeend,
Patrijs, Kluut, Kleine Plevier, Grutto, Tureluur en
Blauwborst
Het aantal vogels van cultuurland is over het algemeen
toegenomen. Dit komt door verruiging van een perceel
voormalige tuinbouwgrond aan de Koudepoldersestraat
Merel, Spotvogel, Grasmus, Tuinfluiter, Zwartkop, Fitis,
Koolmees, Ringmus, Groenling en Kneu profiteerden hier
van. Het aantal Fazanten nam toe door bijvoedering. De
Ekster nam af wegens vervolging en de Huiszwaluw door
het verdwijnen van geschikte nestgelegenheid. Opvallend
is de aanwezigheid van vier paar Steenuilen in het
gebied. Uit eigen onderzoek in 1990 is gebleken dat
Steenuilen in Zeeuws-Vlaanderen een sterke voorkeur
vertonen voor woonerven met de combinatie knotwilgen en
hoogstamfruitbomen. In het gebied komen er hiervan drie
voor.
Op het akkerland neemt het aantal Veldleeuweriken af.
Ook landelijk is dit het geval. De afname wordt geweten
aan de moderne methoden van landbouw (van Dijk 1990).
Ook de Patrijs neemt er af, op het grasland weet ze zich
daarentegen goed te handhaven. Landelijk gezien is het
aantal hoog.
In het meest kenmerkende biotoop van het gebied, het
halfnatuurlijke open land, nemen Slobeend, Blauwborst,
Bosrietzanger en Kleine Karekiet toe. Dit is een lan
delijke trend. De reden ervan is niet bekend (van Dijk
1990). Van de Grutto, Tureluur, Kievit, Scholekster en
Bergeend is het aantal broedparen vrij stabiel. Het
aantal broedparen van de Kokmeeuw wisselt sterk, omdat
vrijwel jaarlijks de nesten worden vernietigd. Het
broeden van de Bontbekplevier in de laatste drie jaar is
bijzonder. Het is een soort met een sterke voorkeur voor
zout of brak water. Ook de Kluut kent deze voorkeur. Met
deze soort gaat het slecht. De achteruitgang is een
gevolg van verlaging van het waterpeil in Riemens II
Aan Riemens I broedt de soort jaarlijks met hooguit één
of twee paar. De laatste jaren stond het water in de
Riemens II winter en zomer voortdurend laag. Hierdoor
raakt de oever meer en meer begroeid. Kluten broeden
alleen op kale terreinen. Vanwege begroeiing van de
oevers weken ze uit naar pas geploegd akkerland. De
legsels gingen daar verloren tijdens de bewerking of
worden verlaten als gevolg van groei van het gewas.
59