JACHT IN DE SAEFT1NGHE.
>r Henk Castelijns
|.a.v. van een artikel in de Stem van 13 fe-
jari 1992 met de titel:
NDANKS INSTELLEN
CHTVERBODIN
ATUURGEBIED SAEFTINGHE,
ILDSCHADE NOG NIET
INDER",
het bestuur van natuurbeschermings-
reniging "De Steltkluut" graag reageren
achtergrond informatie verstrekken aan-
ande de jacht in en om Saeftinghe In
t artikel maakt I. De Hullu van de wild-
hadecommissie Zeeland melding van
let feit dat ondanks dat er in Saeftinghe
en jachtverbod is, de schade aan het ge-
as op akkers in de omgeving niet af-
eemt. Totaal niet gehinderd door enige
ennis en met populistische uitspraken als
Ike dag zwermen de ganzen massaal uit
m zich op de akkers met name te goed te
en aan jonge wintertarwe" en "zes gan
zen eten per dag net zoveel als een koe"
irobeert hij de lezer op zijn hand te krijgen.
Natuurlijk kunnen ganzen schade aanrich-
t >n, maar als ganzen op akkers zitten, be
tekent dat niet automatisch dat er schade
v ordt aangericht.
Inderdaad het aantal ganzen in Saeftinghe
is spectaculair toegenomen, maar de con
clusie daaraan verbinden dat dus ook de
schade is toegenomen, klopt niet. Want de
toename van het aantal ganzen is enkel
teen gevolg van de toename van de Grau
we Gans. Deze soort komt het schor niet
uit. Dit komt omdat Grauwe Ganzen uitslui
tend van de knol van Zeebies leven en
deze groeien nu eenmaal niet op de akkers
in de omgeving, maar in het schor. De soort
die wel op akkers foerageert, de Kolgans,
is sinds het sluiten van de jacht niet toege
nomen, maar het aantal dat overdag in het
schor verblijft wel. In een in het Vogeljaar
over de winter 1990/91 verschenen artikel
stond over deze soort het volgende: "De
Kolgans foerageert vooral in de begraasde
delen van het schor. Omdat het aandeel
hiervan is toegenomen, is de laatse jaren
ook het aantal in het schor foeragerende
Kolganzen toegenomen. Behalve de in het
gebied verblijvende Kolganzen vlogen in
november 's ochtens tot 850, in december
tot 13000, in januari tot 5000 en in februari
tot 3100 vogels naar de polders om er te
foerageren op graszaad, wintertarwe of
bietenafval. Opvallend was dat vanaf einde
februari nagenoeg alle Kolganzen de gehe
le dag in het schor bleven. Ze foerageren
er op "schorregrassen" en wortels van slijk-
grasen." De sterk dalende trend van het
aantal uit het schor vliegende ganzen tij
dens de winter van 90/91 trad ook de afge
lopen winter op. De reden hiervan is dat er
in de polder vanaf januari onvoldoende
voedsel is. In het begin van de winter is er
nog niet overal geploegd en ligt er op de ak
kers nog volop bietenafval. Als dit is onder-
geploegd, verdwijnt een groot deel van de
Kolganzen. De resterende vogels foerage
ren onder andere op wintertarwe, maar ook
op graszaad en graslanden. Door middel
van wetenschappelijk onderzoek werd
vastgesteld dat op graszaadvelden en
graslanden in de maanden december tot en
met februari nauwelijks schade wordt aan
gericht. Vanaf maart kan dit wel het geval
zijn, maar dan hebben de meeste ganzen
Zeeuws-Vlaanderen reeds verlaten.
Ook het begrazen van wintertarwe bete
kent niet automatisch schade. Schade ont
staat vooral als door extreem natte
omstandigheden, bijvoorbeeld sterke dooi
na een vorstperiode of tijdens een periode
met veel regen de bodem erg week is ge
worden en de ganzen tijdens het grazen de
wortels uittrekken en de bodem vertrappen.
Ditzelfde verschijnsel treedt ook wel op bij
eerstejaars graszaad. Wat let de grondge
bruiker bij zulke omstandigheden de vogels
van zijn land te verjagen. Bovendien is door
de Steltkluut niet de jacht in de polder, maar
die in Saeftinghe ter discussie gesteld. Een
van de argumenten tegen de jacht in Saef-
37