H OPMERKELIJKE INSEKTEN 1991 (2) INVASIE VAN DE KLEINE DENNESNUITKEVER IN TERNEUZEN Van Jaap Hoek, voormalig chef plantsoe nendienst van de Gemeente Terneuzen, kwam in de zomer van 1991 het verzoek om de strook Dennen aan de scheldekade te Terneuzen eens nader te bekijken. Het was hem namelijk opgevallen dat veel van deze dennen stonden te kwijnen. c c -O '5 Het gaat hier om een smalle strook van on I geveer 250 meter, bestaande uit ca. 10 jaail oude beplanting van voornamelijk Dwerg den met hier en daar Grove den. Van met] name de Dwergden stonden veel exempla ren te sterven. Wat verder opviel was dat de plantdichtheid behoorlijk hoog was, de dennen begonnen elkaar te verdringen Aan de nog overgebleven stobben was te zien dat enige tijd geleden een dunning was uitgevoerd. De vitaliteit van vooral de verdrukte dennen was verslechterd. Veel van deze waren aangetast door de Denne- wolluis (Pineus pini), terwijl ook de Denne- lotrups (Rhyacionia buoliana) vaax aangetroffen werd. De Grove den werd door deze insekten beduidend minder aar getast. Bij de Dwergdennen die er het slechtste aan toe waren werden bij de takkransen veel gaatjes gevonden. In de gedeeltelijk uitgevreten takken be vonden zich poppen. Omdat het soort in sekt zo niet gedetermineerd kon worden namen we een tak met poppen mee naar huis, om ze in een glazen pot te zetten en de verpopping af te wachten. In augustus kropen wel 11 exemplaren van de Kleine dennesnuitkever uit de tak. De tak was 50 cm. lang en had een gemiddelde mate van aantasting (in vergelijking met het gehee van de aantasting). Zeker 100 Dwergden nen waren zwaar aangetast. Waneer we uitgaan van zo n 4 meter aangetaste tak lengte per boom komen we met een zeer grove schatting op totaal zo n 9000 Kleine dennesnuitkevers in de hele opstand Doordat bij ernstige aantastingen van deze keversoort meestal een andere oorzaak voor het afsterven aanwezig is, werd de strook in augustus nogmaals onderzocht Ondanks intensief zoeken werd geen direc te aanwijzing gevonden. 62

Tijdschriftenbank Zeeland

de Steltkluut | 1992 | | pagina 14