Overwinterende Waterhoenen in
Oost-Zeeuws-Vlaanderen
Methode
door Henk Castelijns
Inleiding
De Vogelwerkgroep van de Steltkluut voert
elk jaar in januari een watervogelteiling uit.
Het doel van deze telling is vast te stellen
hoeveel watervogels er overwinteren. De
telling is internationaal en wordt in Zeeland
gecoördineerd door Rijkswaterstaat Dienst
Getijdewateren.
Tijdens zo'n telling wordt door een teller of
een groepje tellers op één dag een relatief
groot gebied bezocht. Voor soorten die in
grote groepen leven zoals Meerkoeten en
ganzen, of soorten die altijd op of nabij
open water verblijven zoals futen en een
den, is zo'n telling goed te doen. Het Wa
terhoen daarentegen, dat vaak nabij kleine
watertjes of boerderijen solitair of in kleine
groepjes voorkomt, is een typisch voor
beeld van een soort die bij zo'n telling wordt
onderschat.
Vandaar dat de Vogelwerkgroep van de
Steltkluut besloot in Oost-Zeeuws-Vlaan-
deren een speciaal op deze soort gericht
onderzoek uit te voeren.
Het onderzoek vond plaats in januari 1992.
Het ging niet aileen om de aantallen, maar
ook om de verspreiding, het biotoop en het
gedrag. In dit artikel worden de resultaten
van het onderzoek gerapporteerd.
Aan de Vlaamse kust bleek in de winter van
1989/90 het aantal Waterhoenen in de
maanden november tot en met januari nau
welijks te veranderen. Pas in februari trad
een afname op (Sijs 1990).
In 1991 bleek dat in Midden-Zeeuws-
Vlaanderen het aantal Waterhoenen in de
eerste helft van januari slechts 3% hoger
lag dan in de tweede week van februari. Dit
ondanks een periode van 10 dagen met 's
nachts matige vorst en nogal wat sneeuw
die aan de telling van februari vooraf ging.
Uit bovenstaande werd de conclusie ge
trokken dat een telling in januari over meer
dere weken verspreid, een nauwkeurig
beeld zou geven van het aantal overwinter
ende Waterhoenen in Oost-Zeeuws-Vlaan-
deren.
Dit was een belangrijk gegeven, omdat
door één waarnemer dan een groter gebied
kon worden onderzocht. Alle medewerkers
aan de telling kregen een handleiding. Er
kon worden geteld in de periode van 4 tot
en met 26 januari 1992. Omdat enkele
medewerkers niet in de gelegenheid waren
om het onderzoek uit te voeren, werd ook
in het eerste weekeinde van februari nog
geteld.
De meeste tellers werken reeds enige jaren
aan watervogeltellingen mee. Omdat een
ieder een vast gebied heeft, kenden de
meesten het hen toegewezen gebied. Toch
werd een ieder aangeraden tijdens bezoe
ken voorafgaand aan de telling speciaal op
Waterhoenen te letten.
Vanwege de plaatstrouw van de vogels zou
dit de nauwkeurigheid van de telling ten
goede komen. Toch zullen ongetwijfeld hier
en daar kleine groepjes en solitair in sloten
verblijvende vogels zijn gemist.
Waarnemers werden verzocht alle groepen
in te tekenen op een kaart en aan te geven
waarop de vogels foerageerden. Men had
daarbij de keuze uil een beperkt aantal
mogelijkheden.